Let op: 25, 26 en 27 december is het gemeentehuis gesloten. Voor de openingstijden van de overige dagen, zie ons nieuwsbericht: Aangepaste openingstijden feestdagen.
Let op: 25, 26 en 27 december is het gemeentehuis gesloten. Voor de openingstijden van de overige dagen, zie ons nieuwsbericht: Aangepaste openingstijden feestdagen.
De gemeente Veendam is trots op de veenkoloniale oorsprong en neemt deze als leidraad bij nieuwe ontwikkelingen. Archeologische waarden en oude structuren worden beschermd in het omgevingsplan.
Gemeentelijke monumenten worden aangewezen om het bebouwingsbeeld van het verleden herkenbaar te houden. Voor het behoud van deze monumenten is een eigen gemeentelijke subsidieregeling beschikbaar.
In de onderstaande nota heeft de gemeenteraad van Veendam in 2012 de belangrijkste uitgangspunten voor het omgaan met gebouwd erfgoed vastgelegd. In de nota wordt onder andere uitgesproken dat de gemeente de bebouwingsgeschiedenis van de gemeente en het bebouwingsbeeld van het verleden herkenbaar wil blijven houden. Om dat te bereiken wordt onder andere de subsidie voor herstel van gemeentelijke monumenten voortgezet en blijft er een vorm van welstandstoetsing voor cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. De nota geeft bovendien criteria aan de erfgoed- en monumentencommissie voor het beoordelen van vergunningaanvragen voor monumenten.
vastgesteld door de gemeenteraad op 9 juli 2012
(fotoverantwoording: foto 1: B.Buiring, foto 2: K.F. Geijzendorffer
In 1987 is de nota gemeentelijk monumentenbeleid uitgebracht, waarin de aanbeveling werd gedaan om in aanvulling op het beperkte aantal van elf rijksmonumenten ook op gemeentelijk niveau cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en objecten te beschermen en te onderzoeken welke bouwwerken daarvoor in aanmerking zouden komen. In 1989 is dit in raadsvoorstellen nader uitgewerkt en is voor het eerst een gemeentelijke monumentenverordening vastgesteld. Vanaf 1994 is een begin gemaakt met het aanwijzen van gemeentelijke monumenten. Sinds deze start hebben er in het vakgebied diverse veranderingen plaatsgevonden. Vanuit de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed wordt hard gewerkt aan een ingrijpende heroverweging van wat tegenwoordig bekend staat als erfgoedbeleid. Er zijn bijna 50 extra (zogenaamde “jongere”) rijksmonumenten aangewezen binnen de gemeentegrenzen alsmede twee beschermde stadsgezichten. Daarnaast is binnen onze gemeente inmiddels ruim 17 jaar ervaring opgedaan met een actief gemeentelijk monumentenbeleid. Gaandeweg heeft dit beleid nader vorm gekregen, zonder dat hiervoor een nieuw integraal beleidsdocument is opgesteld. Er is dus alle aanleiding om hierin alsnog te voorzien. De voorliggende nota beoogt om het gemeentelijk erfgoedbeleid integraal te bezien (met een terugblik op het gevoerde beleid), goed te positioneren binnen het algemene gemeentelijk beleid en om integraal erfgoedbeleid voor de toekomst vast te leggen. In deze beleidsnota wordt in de hoofdstukken 1 tot en met 3 eerst het wettelijk en organisatorisch kader van de erfgoedzorg weergegeven. In de hoofdstukken 4 en 5 wordt een beeld gegeven van het erfgoedbeleid in Veendam. In hoofdstuk 6 wordt tot slot het beleid voor de komende jaren geformuleerd.
De beleidsuitspraken in deze nota zijn vetgedrukt en voorzien van een kader.
Penning van de gemeenteraad ter ere van burgemeester Van Beresteijn bij zijn afscheid in 1916 (collectie en fotoverantwoording Veenkoloniaal Museum)
Het (nog steeds) bekendste aspect van het taakveld Erfgoed is de monumentenzorg. De monumentenzorg richt zich op het behoud van gebouwde objecten die (zoals de Monumentenwet 1988 het formuleert) “van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde”. Dit krijgt vorm in de aanwijzing van beschermde monumenten, regulering van veranderingen aan die monumenten door een vergunningvereiste en door subsidiëring van herstelactiviteiten (restauratie en instandhouding). Aangewezen kunnen worden onroerende zaken, zoals woonhuizen, school- en kantoorgebouwen, kerken, boerderijen, maar ook landgoederen en begraafplaatsen, alsmede bijzondere objecten als bruggen en hekwerken. De traditionele monumentenzorg stelde zich tevreden met deze objectgerichte benadering. In de praktijk bleek echter dat de omgeving ook invloed had op de beleving van individuele monumenten.
De invloed van de omgeving op een monument kan zeer groot zijn, maar monumenten kunnen elkaar ook versterken (links Londen, rechts Bad Urach-D, fotoverantwoording: E.C. Soroka)
De omgeving kon zich (ongewenst) opdringen aan die monumenten, maar ook werd steeds meer erkend dat de (op zichzelf genomen misschien minder “monumentale”) omgeving de waarde van een monument nog kon versterken, als deze nog wel een goed historisch beeld op kon roepen. De meer omgevingsgerichte benadering van de monumentenzorg komt het sterkst tot uiting in de aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten: “groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden” (art. 1, onder f, Monumentenwet 1988). De omgevingsgerichte benadering vindt echter steeds meer ingang in de erfgoedwereld en wetswijzigingen per 1 januari 2012 zullen een verdere verankering in het ruimtelijk beleid nastreven. Deels wordt dat nu ook al gedaan door bijvoorbeeld voor cultuurhistorisch waardevolle gebieden (die niet de status van beschermd gezicht krijgen) striktere welstandscriteria in het welstandsbeleid vast te leggen.
Historische kaarten kunnen informatie geven over de mogelijke aanwezigheid van cultuurhistorisch waardevolle elementen. (uitsnede uit de kaart van Th. Beckering van 1781)
Onder het erfgoedbeleid valt daarnaast nog de archeologie die zich bezighoudt met het veiligstellen van resten van het (doorgaans) verre verleden, die zich nog in de bodem bevinden. Ook hier is de relatie met de ruimtelijke ordening groot. De veranderde benadering van de monumentenzorg heeft gestalte gekregen in de verzamelnaam erfgoedzorg. Dit begrip omvat in principe ook museale objecten en archieven, maar binnen ons gemeentelijk erfgoedbeleid wordt vooralsnog alleen naar onroerende objecten gekeken.
Onder het erfgoedbeleid valt daarnaast nog de archeologie die zich bezighoudt met het veiligstellen van resten van het (doorgaans) verre verleden, die zich nog in de bodem bevinden. Ook hier is de relatie met de ruimtelijke ordening groot. De veranderde benadering van de monumentenzorg heeft gestalte gekregen in de verzamelnaam erfgoedzorg. Dit begrip omvat in principe ook museale objecten en archieven, maar binnen ons gemeentelijk erfgoedbeleid wordt vooralsnog alleen naar onroerende objecten gekeken.
Zowel Rijk, provincies als gemeenten kunnen objecten aanwijzen als beschermde monumenten en gebieden als beschermde gezichten, indien bescherming vanwege hun waarde op landelijk, regionaal respectievelijk lokaal niveau gewenst is. Iedere overheid kan vervolgens regels stellen voor de bescherming van die objecten en gebieden. De monumentenzorg was aanvankelijk puur een rijksaangelegenheid, uitgevoerd door de Rijksdienst voor de Monumentenzorg te Zeist. Door “Zeist” werden monumenten aangewezen en subsidies voor restauraties verstrekt en “Zeist” bepaalde wat er wel en niet veranderd mocht worden aan monumenten. Sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw hebben gemeenten echter steeds meer taken gekregen op het gebied van de erfgoedzorg en sindsdien is ook uitdrukkelijk bepaald dat gemeenten zelf monumenten kunnen beschermen in aanvulling op de rijkslijst. In de huidige situatie is de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed vooral een kennisinstituut geworden. De Rijksdienst initieert nieuwe wetgeving en draagt nieuwe aandachtsgebieden voor; de dienst adviseert over zaken die van nationaal belang worden geacht en fungeert als achtervang voor specialistische vragen. De gemeente is steeds meer het loket geworden voor alle erfgoedzaken (informatievoorziening en vergunningaanvragen), hoewel recentelijk de subsidiëring van de instandhouding van rijksmonumenten juist weer geheel bij het Rijk is gelegd. Via het Steunpuntennetwerk in de provincies worden gemeenten mede door het Rijk gestimuleerd en ondersteund in hun wettelijke en niet wettelijke erfgoedtaken. De provincie Groningen neemt ook deel in het Groningse Steunpunt (dat is ondergebracht bij Libau), maar beperkt zich verder tot het subsidiëren van een aantal provinciale en regionale erfgoedinstellingen en het stimuleren van het op eigen kracht voortbestaan van bepaalde categorieën monumenten door goede economische functies. Via de provinciale omgevingsverordening worden in aanvulling hierop nadere eisen gesteld aan gemeentelijke ruimtelijke plannen waar het gaat om de aandacht voor cultuurhistorische waarden (vooral in het buitengebied).
Ontwerp voor de uitbreiding van het gemeentehuis van Veendam, een rijksmonument. Aanzicht centrale hal vanaf het Julianapark. (ontwerp en fotoverantwoording: L'M Deventer)
De Monumentenwet 1988 is op rijksniveau de centrale wet voor het grootste deel van de erfgoedzorg. De wet regelt in de eerste plaats de aanwijzing van rijksmonumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en archeologische monumenten. Daarnaast bevat de wet het kader voor de bescherming en instandhouding van deze beschermde objecten en gebieden. Het verbod op het (zonder vergunning) veranderen van monumenten is deels vervat in de Monumentenwet en deels in de Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Voor gebouwde monumenten is de vergunningverlening sinds 1 oktober 2010 verplaatst naar de Wabo. De Wabo geldt niet voor archeologische monumenten, daarvoor blijft de Monumentenwet volledig van kracht. De subsidiëring van de instandhouding van monumenten vindt zijn basis in de Monumentenwet. Onder instandhouding worden zowel restauratiewerkzaamheden als (structureel) onderhoud begrepen. De subsidieregelingen zijn verder uitgewerkt in het Besluit Rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten, het Brim. In het huidige (rijks)subsidiestelsel hebben de gemeenten alleen een informerende rol voor de monumenteneigenaren. Voor gemeenten stelt de Monumentenwet de verplichting om een gemeentelijke adviescommissie in te stellen (voor de vergunningverlening voor rijksmonumenten) en om beschermende bestemmingsplannen op te stellen voor beschermde stads- en dorpsgezichten. In de wet is ook omschreven aan welke vereisten een gemeentelijke commissie die adviseert over vergunningaanvragen voor rijksmonumenten, moet voldoen. Dit betreft zowel de deskundigheid die in de commissie aanwezig is als de onafhankelijkheid van die commissie. Om de onafhankelijkheid van de commissie te waarborgen eist de wet dat geen leden van het college van burgemeester en wethouders van de adviescommissie deel uitmaken.
Voor de gemeentelijke praktijk is van belang dat in de Wabo is aangegeven in welke gevallen de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) advies moet uitbrengen op vergunningaanvragen voor (gebouwde) rijksmonumenten. Dit is een uitwerking van een eerdere ministeriële regeling met als doel om de vergunningprocedure te vereenvoudigen en gemeenten meer verantwoordelijkheden te geven. De RCE adviseert namens de Minister op vergunningaanvragen met betrekking tot gehele of gedeeltelijke afbraak (en daarmee vergelijkbare ingrijpende wijzigingen), reconstructie en herbestemming. De verplichte advisering door Gedeputeerde Staten voor rijksmonumenten buiten de bebouwde kom geldt ook alleen voor deze gevallen. In de gevallen waarin de Rijksdienst moet adviseren is een uitgebreide vergunningprocedure (max. 26 weken) van kracht, in de andere gevallen geldt de reguliere vergunningprocedure van acht weken.
Praktijkvoorbeelden van vergunningvrije werkzaamheden aan rijksmonumenten (bron: Informatiefolder van de RCE, september 2011)
Vanaf 1 januari 2012 kent het Besluit omgevingsrecht (Bor), dat uitwerkingsregels van de Wabo bevat, een regeling voor vergunningvrij wijzigen van (rijks)monumenten. Het gaat dan kort gezegd om kleinschalige onderhoudswerkzaamheden (waarbij materiaalsoort, kleur, vorm en detaillering niet anders worden), (kleine) wijzigingen aan onderdelen zonder monumentale waarde en sommige bouwactiviteiten bij een monument Bij dezelfde wijziging is bepaald dat bepaalde bouwactiviteiten in beschermde stads- en dorpsgezichten zonder vergunning uitgevoerd kunnen worden. Daarbij gaat het globaal om ingrepen aan de achterzijde of achter panden in het beschermde gezicht.
Voor wat betreft archeologie heeft in september 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg de Monumentenwet gewijzigd. Met deze wetswijzigingen en wijzigingen in de Wet ruimtelijke ordening (in werking vanaf 1 juli 2008) en het Besluit ruimtelijke ordening zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem en de financiering van opgravingen, met als uitgangspunt ‘de veroorzaker betaalt’. De Wet archeologische monumentenzorg verplicht gemeenten om in ruimtelijke plannen en projecten aandacht te besteden aan archeologische waarden en deze waar nodig te beschermen.
Naast de verplichte verankering van archeologie in ruimtelijke plannen wordt na 1 januari 2012 aan gemeenten gevraagd om breder naar de cultuurhistorie te kijken bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Dat houdt mimimaal in dat ter voorbereiding op het bestemmingsplan deze waarden geïnventariseerd en geanalyseerd worden.
De aanwijzing van rijksmonumenten beperkt zich in de toekomst vooral tot monumenten uit de Wederopbouwperiode of later. Oudere monumenten worden alleen in zeer bijzondere gevallen nog aangewezen en uitsluitend nog ambtshalve (verzoeken om aanwijzing worden voortaan gezien als “suggesties” en de voorbescherming lopende de behandeling van het verzoek is afgeschaft). Voor de komende jaren is in de Beleidsbrief MoMo (Modernisering Monumentenzorg) van eind 2009 door toenmalig Minister Plasterk van OCW een ingrijpende herziening van het wettelijke instrumentarium aangekondigd. De drie pijlers voor een moderne monumentenzorg worden: cultuurhistorische belangen meewegen in de ruimtelijke ordening, krachtiger en eenvoudiger regelgeving en het bevorderen van herbestemming. Met het (meer) inzetten van instrumenten uit de ruimtelijke ordening (structuurvisies en bestemmingsplannen) wordt beoogd om de bescherming van cultuurhistorische waarden in een vroegtijdig stadium en in een breder kader vorm te geven. Door het huidige kabinet is dit uitgewerkt in “Kiezen voor karakter. Visie erfgoed en ruimte” van oktober 2011 (OCW). Hierin wordt de oproep aan provincies en gemeenten gedaan om het behoud van de leesbaarheid van de ontwikkelingsgeschiedenis ook in hun structuurvisies al een plek te geven. Ook wordt de aanbeveling gedaan om de aanwezige cultuurhistorische karakteristieken door te vertalen in een ontwikkel- en behoudsstrategie, waarbij erfgoedopgaven verbonden worden met opgaven uit andere sectoren (sociaal-cultureel, economisch, ecologisch, recreatief e.d.). Verder wordt in “Kiezen voor karakter” voortbordurend op MoMo de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden tussen de overheidslagen bevestigd en aangescherpt. Voor het Rijk wordt de komende jaren ingezet op een vijftal nationale prioriteiten: het beschermde Werelderfgoed (Unesco-lijst) in Nederland; het thema zee, kust en rivieren; herbestemming als stedelijke gebiedsopgave; levend landschap (versterken synergie van ecologie, economie en erfgoed) en Wederopbouw (in 30 bijzondere gebieden). Een deel van deze prioriteiten wordt als uitwerking van deze doelstelling in de “(ontwerp)structuurvisie Infrastructuur en Ruimte” van I&M ook planologisch geborgd. Door de verdere verweving met het ruimtelijk beleid zal een deel van de specifieke monumentenregels komen te vervallen (zie ook hierboven, onder Monumenten en Wabo), maar bovendien bestaat het voornemen om onder andere selectiever aan te wijzen en procedures (verder) te versnellen. De verdere integratie van alle onderdelen van het omgevingsrecht zal in deze kabinetsperiode naar verwachting gestalte krijgen in een alomvattende Omgevingswet. De maatregelen om herbestemming van monumenten te bevorderen zijn gericht op het waarborgen van voldoende tijd en rust voor planontwikkeling, door juridische en financiële middelen in te zetten tegen dreigende verloedering tijdens het proces van planvorming. Dit is per 1 november 2011 vervat in de subsidieregeling ‘Stimulering herbestemming monumenten’, die zowel voor onderzoeken naar herbestemmingsmogelijkheden in concrete gevallen als voor het tussentijds wind- en waterdicht maken van de objecten financiële ondersteuning biedt. In de eerste twee maanden kwamen er zo veel aanvragen binnen dat het beschikbare budget voor de haalbaarheidsonderzoeken inmiddels is overtekend. Voor het wind- en waterdicht maken van gebouwen was per 1 januari 2012 nog budget beschikbaar. In de loop van 2012 volgt een nieuwe subsidieronde. Daarnaast worden door de RCE handreikingen uitgegeven die aanwijzingen, tips en praktijkvoorbeelden voor het herbestemmen van bepaalde categorieën monumenten (bijvoorbeeld religieus of agrarisch erfgoed) bevatten. Het Nationaal Programma Herbestemming probeert daarnaast veel ervaring en kennis te verzamelen en te bundelen om deze via digitale media te delen met betrokken partijen en andere belangstellenden.
Voorbeeld van kennisoverdracht door de RCE 20120 (bron)
Uit het in het vorige hoofdstuk beschreven wettelijk kader kunnen de verplichte gemeentelijke taken worden afgeleid. Het rijksbeleid geeft aan waar de ruimte voor de gemeenten zit om aanvullend aan erfgoedbeleid te doen (en waar dat met name ook gestimuleerd wordt). De bedoeling van dit hoofdstuk is om in algemene zin de speelruimte voor een gemeentelijk erfgoedbeleid te verkennen, in hoofdstuk 4 wordt nader gekeken naar de situatie in de gemeente Veendam.
De verplichte gemeentelijke taken zijn:
a. vergunningverlening
b. beschermende bestemmingsplannen
c. archeologie in bestemmingsplannen
d.cultuurhistorie in bestemmingsplannen
Op grond van de Wabo is de gemeente in de meeste gevallen bevoegd gezag bij de aanvraag om een omgevingsvergunning die (onder andere) betrekking heeft op veranderingen aan een rijksmonument. De Monumentenwet verplicht de gemeenten om een monumentenverordening op te stellen waarin in ieder geval is geregeld dat er een adviescommissie wordt ingesteld om over vergunningaanvragen met een (rijks)monumentenaspect te adviseren. De wet stelt bovendien eisen aan de deskundigheid van de leden van zo’n commissie. De commissie kan gemeentelijk georganiseerd zijn, maar er kan ook van de diensten van provinciale of regionale adviescommissies of gecombineerde commissies welstand en monumenten gebruik gemaakt worden
Voorbeeld van vergunningverlening: herplaatsing van deuren in de Turfcentrale (rijksmonument, fotoverantwoording: Stichting Turfcentrale Veendam)
De bescherming van de cultuurhistorische waarden van beschermde stads- en dorpsgezichten is niet geregeld via een apart vergunningstelsel, maar wordt vormgegeven via de gemeentelijke bestemmingsplannen (of beheersverordeningen). Er wordt dus een duidelijke koppeling met het ruimtelijk beleid gelegd. Na aanwijzing van een beschermd gezicht (waarover de gemeenteraad om advies wordt gevraagd) ontstaat de verplichting voor de gemeenteraad om binnen een te stellen termijn een z.g. beschermend bestemmingsplan op te stellen voor de aangewezen gebieden, waarmee de bescherming van de belangrijkste waarden gewaarborgd wordt.
Sinds 2007 zijn archeologische verwachtingen in een bepaald plangebied verplichte aandachtspunten bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Indien er een gegronde verwachting is dat archeologische resten in de ondergrond aanwezig kunnen zijn, is er de verplichting om deze verwachtingen nader in beeld te brengen en te waarborgen dat deze niet zonder nader onderzoek of zo nodig opgraving verstoord worden. Voor archeologische monumenten (bekende vindplaatsen met een bijzonder karakter) is een vergunningstelsel in het leven geroepen, maar de archeologische verwachtingen moeten vooral door het gemeentelijk ruimtelijke instrumentarium beschermd worden.
Eén van de onderdelen van MoMo is dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Daartoe zal ter voorbereiding op het bestemmingsplan ook een inventarisatie en analyse van deze waarden moeten plaatsvinden. Een lichtere vorm van deze verplichting bestond in onze provincie overigens al vanwege de bepalingen uit de Omgevingsverordening provincie Groningen 2009. De Rijksdienst helpt gemeenten om aan de opgelegde verplichting te voldoen met de Handreiking Erfgoed en ruimte. Hierin staat hoe gemeenten zo’n inventarisatie en analyse kunnen uitvoeren. Ook wordt in deze handreiking aangegeven op welke wijze gemeenten cultuurhistorische waarden kunnen opnemen in een bestemmingsplan, compleet met voorbeeldbepalingen. De Handreiking is digitaal toegankelijk via de website van de RCE en zal in de komende tijd nog uitgebreid worden aan de hand van goede praktijkvoorbeelden. De verplichting om in ruimtelijke plannen in te gaan op de cultuurhistorie is een aanvulling op het vereiste van de archeologieparagraaf en betekent een verdere verknoping van erfgoed- en ruimtelijk beleid. De verplichting is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
De Monumentenwet laat uitdrukkelijk ruimte aan provincies en gemeenten om aanvullend op de rijksbescherming van monumenten een eigen provinciaal of gemeentelijk monumentenbeleid te voeren. Vanuit de Rijksdienst wordt dit ook gestimuleerd. Dit aanvullende beleid kan bijvoorbeeld bestaan uit het instellen van een eigen monumentenlijst. Rijksmonumenten zijn immers voorbeelden van bouwkunst die op landelijk niveau van een zeker belang zijn. De hele bouwgeschiedenis van Nederland kan als het ware afgelezen worden van over het land verspreide rijksmonumenten. Als je ook regionaal of plaatselijk een goed beeld van de lokale bouwgeschiedenis wilt geven is het wenselijk om in aanvulling op het rijksmonumentenbestand ook goede lokale voorbeelden van bouwkunst te beschermen. Als het gaat om samenhangende gebieden kunnen ook op gemeentelijk niveau beschermde stads- en dorpsgezichten aangewezen worden. Een en ander kan goed geregeld worden in de monumenten- of erfgoedverordening die een gemeente toch al moet hebben. De bescherming van deze monumenten wordt net als bij rijksmonumenten vormgegeven door een in de verordening opgenomen verbod om zonder vergunning veranderingen aan te brengen. Ook dergelijke vergunningen zijn overigens onder de Wabo gebracht. Daarnaast is voor het instellen van een gemeentelijke monumentenlijst het beschikbaar stellen van een subsidieregeling voor herstelwerkzaamheden e.d. eigenlijk een vereiste. Voor het instandhouden van de monumentale waarden kan de eigenaar van een pand namelijk geconfronteerd worden met hogere kosten dan bij een “gewoon” gebouw. Het is wenselijk om de eigenaar hierin enigszins tegemoet te komen. Aanvullende subsidieregelingen zijn denkbaar voor het mede subsidiëren van restauratie van rijksmonumenten ingeval rijkssubsidies, fiscale maatregelen en eigen bijdragen niet toereikend zijn. Ook kan het behoud van de waarden van beschermde gezichten gestimuleerd worden door voorbeeldprojecten en subsidieverstrekking voor herstel aan beeldbepalende panden of historisch waardevolle structuren. Daarnaast kan een gemeente een rol spelen door communicatie en door hulp (door middel van adviezen) bij herstel en onderhoud te bieden.
Advisering op de bouwplaats (fotoverantwoording: gemeente Veendam)
In onze gemeente heeft het erfgoedbeleid binnen de in het voorafgaande geschetste wettelijke kaders en beleidsmogelijkheden gestalte gekregen in een aantal vormen. In dit hoofdstuk worden de verschillende facetten van het bestaande erfgoedbeleid in samenhang in beeld gebracht.
In de “Toekomstvisie Veendam 2020: van Turfstad naar Durfstad” (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2009) wordt uitdrukkelijk uitgesproken dat Veendam zijn verleden koestert en de toekomst mede baseert op zijn verleden. Als borg voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving en van een leefbare samenleving moet de Veendammer veenkoloniale identiteit in tact blijven en, waar mogelijk, versterkt worden. Dit is een stevig fundament voor een in het gehele gemeentelijk beleid ingebed erfgoedbeleid.
De doelstellingen en uitgangspunten voor het gemeentelijk monumentenbeleid zijn vastgelegd in notities van juli 1987 en november 1989. In november 1989 is tevens een gemeentelijke monumentenverordening opgesteld. Op grond van deze verordening zijn in 1994 gemeentelijke monumenten aangewezen in aanvulling op de (toen nog) elf rijksmonumenten. De gemeentelijke monumentenverordening bevat regels voor het aanwijzen en beschermen van gemeentelijke monumenten. De verordening is voor het eerst vastgesteld in 1989 en nadien meerdere malen gewijzigd.
Voormalige burgemeesterswoning aan de Buitenwoelkade: beschermd als gemeentelijk monument vanwege het lokale historische belang. (fotoverantwoording: gemeente Veendam)
In de verordening is bovendien de adviestaak met betrekking tot vergunningaanvragen voor monumenten toebedeeld aan een gemeentelijke adviescommissie. Deze monumentencommissie is oorspronkelijk ingesteld bij besluit van de gemeenteraad van 27 november 1989 met als taken (o.a.):
Na aanpassing van de gemeentelijke verordening per 1 september 2008 is voor de advisering over vergunningaanvragen in het kader van de Monumentenwet een (nieuwe) Monumentencommissie in het leven geroepen, terwijl de gemeentelijk Erfgoedcommissie sindsdien de overige taken behartigt. De (huidige) ledenlijsten van de commissies zijn in bijlage 2 opgenomen. Op grond van een aparte subsidieverordening kunnen aan monumenteneigenaren tegemoetkomingen in de kosten van herstel van gemeentelijke monumenten worden verstrekt. De subsidieverordening bevat regels over het aanvragen en toekennen van deze subsidies.
De plaatsen Veendam en Wildervank zijn ontstaan langs de vanaf 1647 gegraven afwateringskanalen Ooster- en Westerdiep. Deze kanalen dienden voor de turfwinning en nadat de turf was afgegraven, kon de vrijkomende grond agrarisch in gebruik worden genomen. Hierbij ontstond de typisch veenkoloniale lintbebouwing. In Wildervank is over een afstand van bijna vijf kilometer het voor de Veenkoloniën unieke dubbelkanaalsysteem nog aanwezig. De beide hoofdkanalen lopen hier parallel op ongeveer 100 meter afstand van elkaar, met aan weerszijden ervan bebouwing. Tussen de kanalen is de bebouwing tamelijk dicht, aan de overzijde is het karakter van de bebouwing meer landelijk. Op regelmatige afstanden komen dwarsverbindingen tussen Oosteren Westerdiep voor, die vanwege de overzichtelijkheid een nummer hebben gekregen (18e Laan, 42e Laan e.d.). In Veendam lopen de kanalen in een trechtervorm uiteen: ook deze structuur is nog herkenbaar, hoewel een deel van de watergangen is gedempt. Ook de dorpen Borgercompagnie, Ommelanderwijk en Zuidwending kennen een typische veenkoloniale lintbebouwing. In de negentiende eeuw ontwikkelde Veendam zich van een agrarische veenkolonie tot een regionaal en industrieel centrum, mede doordat het op een knooppunt van kanalen was gelegen. Dit ging gepaard met een krachtige groei van de bevolking, wat leidde tot veel bouwactiviteiten, met name langs het Oosterdiep in Veendam.
Veenkoloniaal dubbellint; deze structuur is nog te vinden in Wildervank.
Als representatieve voorbeelden van deze bebouwingsgeschiedenis zijn in de gemeente Veendam twee beschermde stadsgezichten in de zin van art. 35 van de Monumentenwet aangewezen, namelijk de gebieden “Tusschendiepen” en “Oosterdiep”. Bij het gebied Oosterdiep gaat het om de infrastructuur en de bebouwing aan weerszijden van het Oosterdiep tussen de Hazepadbrug in Veendam en de Meihuizenbrug in Wildervank. In dit beschermde gezicht is bovendien het noordelijke deel van het Westerdiep in Wildervank opgenomen met de bebouwing aan de oostzijde van de Sportterreinstraat. Het gebied wordt bijzonder geacht als een voorbeeld van een verstedelijkte veenkolonie, als tegenhanger van (bijvoorbeeld) de nog landelijk gebleven veenkolonie Kiel-Windeweer. Na de turfwinning zijn langs het Ooster- en Westerdiep aanvankelijk vooral boerderijen en arbeiderswoningen opgericht. De bebouwing is echter in de strook tussen de beide diepen steeds intensiever geworden en in de loop der tijd hebben zich diverse winkels, kantoren en andere functies in de bestaande gebouwen gevestigd. Her en der zijn oudere gebouwen in de loop der tijd vervangen door nieuwere, zodat een staalkaart van bouwstijlen is aan te treffen. Bijzonder element vormen de villa’s die rijke fabrikantenfamilies (bijvoorbeeld langs Bocht Oosterdiep) lieten neerzetten. De hier en daar bijna stedelijke bebouwing wordt nog steeds getypeerd door functiemenging en ook de vernieuwing van de bebouwing gaat nog steeds door.
Functiemenging langs het Oosterdiep in Veendam. (fotoverantwoording: gemeente Veendam
Het gebied Tusschendiepen is ontstaan als uitbreidingsgebied tussen Ooster- en Westerdiep, ten noorden van de Kerkstraat en ten zuiden van de huidige Jakob Bruggemalaan, en tussen het Oosterdiep en het station aan de Parallelweg. Het was de eerste uitbreiding buiten de traditionele bebouwingslinten. Het bijzondere van het gebied Tusschendiepen is de nu nog bestaande stedenbouwkundige structuur, die is gebaseerd op een plan uit 1914. In het stedenbouwkundig plan Tusschendiepen vormt de Ae-kade samen met het hertenkamp een belangrijk structurerend element. De fraaie singel kon ontstaan door het vergraven van het oude veenriviertje de Oude Ae. Daarnaast vormen de zichtlijnen in het gebied, bijvoorbeeld van hertenkamp naar station over de Van Beresteijnstraat, een kenmerkend onderdeel van het plan. De Rijks-HBS (het huidige museum) en het station die op dat moment al bestonden, werden op logische wijze in het plan ingepast, terwijl de hertenkampschool, de gebouwen voor de dienst Gemeentewerken en de Wilkensfontein als nieuwe blikvangers werden toegevoegd. De woonbebouwing heeft de uitstraling van een tuindorp. De komst van de spoorlijn in 1910 droeg bij aan de verdere groei van Veendam, en bood ook de kans om op andere plekken te gaan bouwen. Door de bouw van het station (eveneens in 1910) werd een verbinding met het centrum nodig: de huidige Stationsstraat. Hierdoor ontstond tevens de mogelijkheid om in aanvulling op het gebied tussen de diepen ook ten oosten van het Oosterdiep nieuwe woningbouwmogelijkheden te creëren. Dit deel van het gebied Tusschendiepen stond ook wel bekend als het “Stationspark”.
Tusschendiepen is opgebouwd langs de vergraven Oude Ae. (fotoverantwoording: gemeente Veendam)
De formele aanwijzingsbesluiten van beide beschermde gebieden dateren van oktober 2007; de aanwijzingsprocedure was echter al in 2004 gestart. In het kader van het project actualisering, bundeling en digitalisering van bestemmingsplannen zijn het gebied Tusschendiepen en het meest noordelijke stukje van “Oosterdiep” van een beschermende regeling voorzien in het bestemmingsplan “Veendam Centrum” (vastgesteld door de gemeenteraad op 2 juli 2007, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Groningen op 2 oktober 2007). Het resterende deel van het beschermde gezicht “Oosterdiep” is in het kader van de actualisering opgenomen in de bestemmingsplannen “Wildervank” en “Sorghvliet”, die op 28 september 2009 door de gemeenteraad zijn vastgesteld onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (op grond waarvan geen goedkeuring door GS meer vereist is). Deze twee bestemmingsplannen zijn volledig digitaal toegankelijk via de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl en zijn ook als pdf-bestanden te raadplegen op de gemeentelijke website. Voor het bestemmingsplan Veendam Centrum is een verdere actualisatie gepland, waarna ook dit plan via de landelijke website digitaal raadpleegbaar zal zijn.
Tusschendiepen weergegeven op de penning ter ere van Burgemeester Van Beresteijn (1916) Collectie Veenkoloniaal Museum (fotoverantwoording: Veenkoloniaal Museum)
Op 1 januari 2012 telde de gemeente Veendam 58 beschermde rijksmonumenten en 101 gemeentelijke monumenten. De provincie Groningen kent geen provinciale monumentenlijst. De meeste van deze monumenten zijn te vinden langs de oude (al dan niet gedempte) ontginningskanalen en in het gebied Tusschendiepen. Voor de rijksmonumenten heeft landelijk in de jaren 1990-2005 een inhaalslag plaatsgevonden voor de zogenaamde jongere bouwkunst. Hierbij heeft een uitgebreide inventarisatie plaatsgevonden van wat er is gebouwd tussen ca. 1850-1940, omdat deze periode bij eerdere aanwijzingen (vrijwel) niet aan de orde was gekomen, terwijl er in die tijd juist veel werd gebouwd en interessante nieuwe bouwstijlen werden geïntroduceerd. Ook in de relatief jonge plaatsen in onze gemeente heeft dit een lange lijst van interessante panden opgeleverd, wat uiteindelijk in 2004 heeft geresulteerd in aanwijzing van een kleine 50 extra objecten als rijksmonument. Daaronder zijn bijvoorbeeld het gemeentehuis, het museum, de hertenkampschool, de Wilkensfontein, het station, de Turfcentrale en diverse boerderijen, fabrikantenvilla’s en andere fraaie woonpanden verspreid over de hele gemeente. Een deel van deze panden was eerder al beschermd als gemeentelijk monument (welke aanduiding automatisch is vervallen bij het aanwijzen als rijksmonument). Ook bij de overgebleven gemeentelijke monumenten is de periode ca. 1850 tot ca. 1920 duidelijk oververtegenwoordigd. Een totaaloverzicht van de beschermde monumenten in de gemeente is als bijlage 3 opgenomen. De gemeente zorgt zelf voor de vergunningenprocedures voor alle monumenten en laat zich daarbij adviseren door de gemeentelijke adviescommissies.
Jongere bouwkunst: postkantoor in Veendam (rijksmonument, voordien gemeentelijk monument). (fotoverantwoording: gemeente Veendam)
De Wet archeologische monumentenzorg verplicht gemeenten om in ruimtelijke plannen en projecten aandacht te besteden aan archeologische waarden en deze waar nodig te beschermen. In het kader van de in 2007 gestarte versnelde actualisering van alle bestemmingsplannen van de gemeente is aan Libau Steunpunt opdracht gegeven om meer in het algemeen nader onderzoek te laten doen naar de te verwachten archeologische waarden op het grondgebied van de gemeente. Daarmee zou de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) (die hierover voor ons gebied te weinig informatie verstrekt) voortaan buiten gebruik kunnen blijven en zou in veel gevallen een eerste verkennend bureauonderzoek uit kunnen blijven. Door Libau zijn in samenspraak met de projectgroep actualisering bestemmingsplannen, het planologisch overleg en de erfgoedcommissie een gemeentelijke archeologiebeleidsnota en een archeologische beleidskaart opgesteld. De gegevens van de beleidskaart kunnen voor zover nodig verwerkt worden in de te actualiseren bestemmingsplannen en daarnaast gebruikt worden voor het toetsen van ruimtelijke ontwikkelingen dan wel het aangeven van ontwikkelingsruimte in de gemeente. Nota en kaart zijn op 26 januari 2009 vastgesteld door de gemeenteraad als richtlijn voor de verwerking van archeologie in nieuwe en te actualiseren bestemmingsplannen. Burgemeester en wethouders hebben daarnaast beleidsregels vastgesteld voor die onderdelen van het ruimtelijk beleid waarvoor hun college verantwoordelijk is. De betreffende beleidsnota en –kaart zijn bekendgemaakt en door terinzagelegging en publicatie op de gemeentelijke website voor belangstellenden toegankelijk gemaakt. Voor intern gebruik is de informatie van de beleidskaart tevens als thema gekoppeld aan het gemeentelijke geografisch informatiesysteem (GIS, digitaal raadpleegbare kaarten).
Uitsnede uit de archeologische beleidskaart: Buitenwoel en Veendam-Noord
Een belangrijke conclusie van de beleidskaart is dat bijna het gehele bestaande bebouwde gebied van de gemeente vrijgesteld kan worden van nader archeologisch onderzoek, maar dat enkele gebieden binnen de bebouwde kom juist bijzondere aandacht vragen (historische lintbebouwing en de terreinen van voormalige veenborgen). In het buitengebied zijn de verwachtingen bijgesteld aan de hand van in het verleden verleende vergunningen, reeds eerder uitgevoerde onderzoeken of bekende ingrepen in het bodemarchief.
De verwachtingen en waarderingen van de beleidskaart zijn in september 2009 voor een groot deel van het bebouwde gebied van de gemeente en in juli 2011 voor de bedrijvenzone vertaald in vastgestelde (geactualiseerde) bestemmingsplannen. Daartoe zijn in die plannen regels opgenomen om te waarborgen dat in de gebieden met te beschermen verwachte archeologische waarden eerst nader onderzoek wordt gedaan naar de daadwerkelijke aanwezigheid van archeologische objecten voordat een ruimtelijke ingreep kan worden mogelijk gemaakt. Het college van B&W streeft ernaar om bij deze nadere onderzoeken ook de Werkgroep Prehistorie van het Veenkoloniaal Museum zoveel mogelijk te laten betrekken.
Uitsnede uit de vastgestelde plankaart (“verbeelding”) Veendam-Noord (omgeving Middenweg) op www.ruimtelijke plannen.nl: de op een locatie geldende bestemmingen worden naast de kaart aangeduid (met kruisjes worden de gebieden met te beschermen verwachte archeologische waarden aangegeven)
Het overzicht en de planning van de actualisering van bestemmingsplannen (en daarmee de uiteindelijke verankering van het archeologiebeleid) ziet er als volgt uit:
Plangebieden | status plan (procedurefase) per 1 februari 2012 | streefdatum vaststelling bestemmingsplan |
---|---|---|
Wildervank, Veendam-Noord Ommelanderwijk, Buitenwoel, Langebosschemeer-Borgerswold en Sorghvliet | vastgesteld september 2009, onherroepelijk | |
Bedrijventerreinen | vastgesteld juli 2011, beroep in behandeling bij Raad van State | |
Buitengebied | geen | 2013 |
Centrum | archeologiebeleid mee te nemen in voorgenomen (her)actualisering | 2012/2013 |
Daarnaast is van de nota en de kaart gebruik gemaakt in een aantal (ontwerp) ruimtelijke plannen voor nieuwe ontwikkelingen (waaronder de uitbreiding van de aardgasbuffer en de uitbreiding van het Langebosschemeer) en bij de milieueffectrapportage voor de verdubbeling van de N33. Vanwege de nauwe samenhang met het ruimtelijk beleid is het raadzaam om de beleidsnota en – kaart als aparte documenten te blijven hanteren en niet te integreren in de onderhavige beleidsnota.
Er worden geen (grote) beleidswijzigingen op het beleidsterrein archeologie voorzien. De beleidsnota en –kaart archeologie blijven als aparte instrumenten bestaan. |
Aangezien het beleidsveld archeologie, zowel door nieuwe wetenschappelijke inzichten als door steeds meer onderzoek in samenhang met ruimtelijke ontwikkelingen, voortdurend in beweging is, is bepaald dat de beleidskaart (en waarnodig de nota) eens in de twee jaar wordt geactualiseerd. In overleg met Libau is de eerste actualisering uitgesteld in afwachting van de resultaten van het archeologisch onderzoek rond de verdubbeling van de N33, omdat dit informatie op kan leveren voor een relatief groot deel van het buitengebied. Nu de belangrijkste gegevens hiervan bekend zijn, is de actualisering gepland voor begin 2012. Daarbij doet zich de kans voor om ook gemeentebreed andere cultuurhistorische waarden in beeld te brengen. Daarmee zou dan een goede basis aanwezig zijn om bij nieuwe ruimtelijke plannen (zonder al te veel nader onderzoek) te kunnen voldoen aan de verplichting uit het Bro om in bestemmingsplannen aandacht aan cultuurhistorie te besteden (zie hoofdstuk 3 Gemeentelijke taken).
De beleidskaart archeologie wordt in 2012 geactualiseerd en opgewaardeerd tot een cultuurhistorische waardenkaart ten behoeve van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. |
In juni 2004 is een gemeentelijke welstandsbeleidsnota vastgesteld. Dit toen nieuwe instrument (ingevoerd bij wijziging van de Woningwet in 2003) is bedoeld om de gemeente meer invloed te geven op de welstandstoetsing van bouwaanvragen, door vooraf welstandscriteria te formuleren. Dat gebeurde wel al bij nieuw te ontwikkelen gebieden door middel van beeldkwaliteitplannen, maar dat instrument was ongebruikelijk voor bestaande gebieden. In de welstandsnota worden 21 verschillende gebieden in de gemeente omschreven die ieder een eigen karakteristiek hebben, en in de gebiedsgerichte criteria wordt aangegeven hoe bij verbouw of nieuwbouw met die karakteristieken omgegaan moet worden. Eind 2011 is de werkwijze rond de welstandstoetsing opnieuw ter discussie gesteld. Het ministerie van Binnenlandse Zaken streeft ernaar om de regels per 1 januari 2013 zodanig te wijzigen, dat daarna niet meer in alle gevallen de onafhankelijke, openbare welstandscommissie (of een gemandateerde rayonarchitect) hoeft te worden ingeschakeld. De gemeente zou er onder de nieuwe regeling voor kunnen kiezen om bepaalde plannen door de eigen ambtenaren te laten beoordelen op de welstandseisen. Voor beschermde monumenten is het welstandstoezicht relatief van minder belang, omdat er al een zware bescherming op die objecten rust vanuit de cultuurhistorische benadering. Voor de beschermde gezichten is het welstandsbeleid echter wel van eminent belang om in aansluiting op de (meer globale) bestemmingsplanregeling ook voor een passend bebouwingsbeeld te zorgen door eisen te stellen aan de uitstraling van panden. In dergelijke waardevolle gebieden blijft ook een onafhankelijk oordeel zijn waarde houden. In de welstandsbeleidsnota van 2004 zijn voor de (toen nog beoogde) beschermde gezichten strakkere welstandscriteria vastgelegd in aansluiting op de algemene gebiedsgerichte criteria. Met name bij de woongebieden is verder onderscheid gemaakt naar de periode van ontstaan, zodat daarop gerichte criteria vastgelegd konden worden.
De geactualiseerde nota Recreatief & Toeristisch Beleid 2011-2014 van de gemeente Veendam (2010) noemt het benutten van cultuurhistorie één van de uitgangspunten van de toeristische koers/missie. Het veenkoloniale erfgoed vormt dan ook een inspiratiebron en factor van belang bij onder meer gebiedspromotie, het stimuleren van toeristische evenementen en de ontwikkeling van wandel- en fietsroutes. Eerder is al gewezen op de toenemende verwevenheid tussen erfgoedzorg en ruimtelijke ordening. Bij de actualisering van de bestemmingsplannen is niet alleen een regeling opgenomen voor de beschermde gezichten, maar is ook gekeken naar de omgeving van individuele monumenten buiten die gebieden. Waar nodig zijn strakke bouwgrenzen gelegd om te voorkomen dat het kenmerkende beeld en de uitstraling van monumenten door uitbreiding van naastgelegen panden aangetast zou kunnen worden. Aan de andere kant zijn in de actuele plannen afwijkingsregels opgenomen om de beperkingen aan de mogelijkheden voor het vergunningvrij bouwen bij monumenten te kunnen compenseren. Het gehele stedelijk gebied van Veendam is inmiddels van actuele bestemmingsplannen voorzien. Voor het buitengebied is de actualisering in 2012-2013 voorzien. Bestemmingsplannen spelen daarnaast een rol bij de mogelijkheden voor herbestemming van monumenten die hun oorspronkelijke functie dreigen te verliezen of reeds verloren hebben. De mogelijkheden hiervoor zijn echter beperkt.
Voor het waarborgen van een goed behoud van monumenten is het essentieel dat een pand gebruikt wordt. Langdurige leegstand is voor ieder pand funest, maar monumenten zijn extra kwetsbaar omdat de monumentale waarden vaak mede in details zitten die gevoelig zijn voor het uitblijven van goed onderhoud en die ingeval van achterstallig onderhoud moeilijk weer in oorspronkelijke staat te brengen zijn. Het is dan ook terecht dat herbestemming van monumenten in het rijksbeleid (MoMo) als speerpunt is aangeduid.
In de gemeente Veendam is een aantal geslaagde voorbeelden van herbestemmingen te vinden. De huisvesting van het Veenkoloniaal Museum in de voormalige HBS dateert alweer van meer dan twintig jaar geleden. Van recentere datum zijn de Broedplaats voor de kunst in de Turfcentrale, de dagbestedingsactiviteiten van NOVO in de voormalige gemeentewerf en de omvorming van de Margaretha Hardenbergkerk tot een cultureel centrum voor Wildervank. Ieder project is uniek en kent zijn eigen problematiek, (financierings)mogelijkheden en aandachtspunten. Vanuit het Rijk wordt vooral ingezet op kennisoverdracht (‘best practices’) en een subsidieregeling voor het overbruggen van de periode van planvorming. Uit de lokale praktijk blijkt dat herbestemming een proces van lange adem is, dat een integrale benadering vergt. Ook de factor toeval speelt een rol, aangezien het aantal gerichte marktvragen naar bestaande gebouwen gering is. Aandacht voor herbestemming blijft geboden aangezien nu al bekend is dat een aantal grotere monumenten op korte termijn beschikbaar komt (of reeds is) voor andere functies dan de huidige.
Drie geslaagde herbestemmingen: Veenkoloniaal Museum, Turfcentrale en Margaretha Hardenbergkerk. (fotoverantwoording: gemeente Veendam)
Om een soepele overgang naar een nieuw gebruik te bevorderen kan in bestemmingsplannen een zekere flexibiliteit ingebouwd worden, bijvoorbeeld in de vorm van wijzigingsbevoegdheden. De mogelijkheden daartoe zijn echter beperkt. Enerzijds omdat elke herbestemming maatwerk vergt, anderzijds omdat de Wet ruimtelijke ordening een afperking van de wijzigingsbevoegdheid eist om belanghebbenden een bepaalde mate van rechtszekerheid te bieden. Het is dan ook niet mogelijk om voor ieder monument een onbeperkte wijzigingsmogelijkheid op te nemen. Daarnaast legt beleid op andere beleidsterreinen een beperking op aan de gebruiksmogelijkheden: het is bijvoorbeeld niet wenselijk om zomaar de verbouw tot woningen mogelijk te maken zonder dat af te wegen tegen andere woningbouwprojecten. Er is dus ook op planologisch terrein maatwerk vereist om tot een goede herbestemming te komen. De subsidieregeling van het Rijk (zie onder hoofdstuk 2) kan door eigenaren worden benut om voor het herbestemmingsproces de nodige tijd te nemen.
Voor de uitvoering van het in dit hoofdstuk omschreven gemeentelijke monumentenbeleid is bij de ambtelijke dienst van De Kompanjie 0,7 fte beschikbaar, verdeeld over een beleidsmedewerker (0,2 fte) bij de Afdeling Ruimte en Economie en een technisch beleidsmedewerker (0,5 fte) bij de Afdeling Vergunningen en Handhaving. De taken van deze medewerkers bestaan (onder andere) uit het opstellen en uitwerken van beleid, het beoordelen en afhandelen van aanvragen om vergunningen en subsidies, uit het begeleiden van herstelwerkzaamheden, het verstrekken van informatie en het organiseren van de Open Monumentendag. Ook het secretariaat van de erfgoed- en monumentencommissie behoort tot het takenpakket. Aangezien de gemeente voor wat betreft subsidiëring alleen verantwoordelijk is voor de gemeentelijke monumenten, is het aandeel gemeentelijke monumenten in de werkzaamheden groter dan die voor de (puur) wettelijke taken: de verdeling is ongeveer 0,3 fte rijksmonumenten (wettelijke taken), 0,4 fte aanvullend beleid (gem. monumenten e.d.).
Als service aan monumenteneigenaren worden voor werkzaamheden die puur op het monumentenaspect betrekking hebben geen extra leges geheven. Ook advies over herstel- en subsidiemogelijkheden alsmede ondersteuning bij de werkzaamheden worden vanuit de gemeente gratis verstrekt.
De erfgoedtaken in het kader van de ruimtelijke ordening en archeologie (wettelijke taken) worden uitgevoerd in het reguliere ruimtelijke ordeningswerk van de Afdeling Ruimte en Economie. Voor het lidmaatschap van de gemeentelijke adviescommissies is het tijdsbeslag ca. 20 uur per jaar: dit geldt voor één medewerker cultuur, voor twee deelnemers namens (mede door de gemeente) gesubsidieerde instellingen en voor één externe deskundige die een vergoeding ontvangt (ca. 900 euro per jaar). Andere kosten voor het commissiewerk (foto’s, werkbezoeken e.d.) bedragen jaarlijks zo’n 500 euro. Voor het herstel van beschermde gemeentelijke monumenten beschikt de gemeente over een subsidieregeling. De subsidies worden betaald uit een reserve die ieder jaar met € 47.647 (vanaf 2012 € 24.647) wordt gevuld, tot een maximum van € 140.000. De tijd tussen toezegging van de bijdrage en de uitvoering/uitbetaling varieert sterk per aanvraag: herstel kan in een paar weken afgerond zijn, maar kan ook een jaar in beslag nemen. Uitbetaling geschiedt pas na gereedmelding en controle. In de reserve zitten dan ook meestal meerdere reserveringen voor lopende projecten (aangegane verplichtingen); dat deel van de reserve kan niet gebruikt worden voor toezeggingen van een bijdrage aan nieuwe projecten. Het bedrag dat voor nieuwe subsidieverleningen beschikbaar is, kan met het verloop van de omvang van de reserve flink fluctueren.
Vanuit het Rijk worden via het gemeentefonds zogenaamde bestuurslasten voor de gemeentelijke taken ten behoeve van rijksmonumenten en archeologie (gedeeltelijk) vergoed. Deze bedragen zijn niet geoormerkt, zodat niet precies valt aan te geven wat wel en wat niet vergoede kosten zijn. De immateriële opbrengsten in de vorm van ruimtelijke kwaliteit, aantrekkingskracht op toeristen en potentiële bewoners, zijn zelfs nog moeilijker in beeld te brengen. Het is echter onmiskenbaar dat een goed erfgoedbeleid bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit en de algemene uitstraling van een gemeente en een onderscheidend element kan zijn ten opzichte van andere plaatsen. Het gebeurt immers regelmatig dat bezoekers van onze gemeente verrast zijn door de vele voorbeelden van mooie architectuur en de fraaie stadsbeelden uit het rijke verleden van Veendam en Wildervank.
(fotoverantwoording: gemeente Veendam)
In het vorige hoofdstuk is het bestaande gemeentelijke beleid omschreven, maar wat heeft die kleine twintig jaar gemeentelijk monumentenbeleid opgeleverd? En op welke punten schiet het beleid mogelijk (nog) tekort?
Het doel van het gemeentelijk monumenten-/erfgoedbeleid is om de bebouwingsgeschiedenis van de gemeente en het bebouwingsbeeld van het verleden herkenbaar te houden voor huidige en toekomstige generaties. Het beleid is ingezet in een periode dat het besef opkwam dat er wel erg veel gesloopt werd ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen of om te moderniseren, zonder dat er gekeken werd naar de eventuele waarde van het te slopen object. Een goede inventarisatie ontbrak en daarmee ook de mogelijkheid om een gedegen afweging te maken bij individuele sloopaanvragen.
Een eerste stap in het monumentenbeleid is geweest een grondige inventarisatie van de bebouwing op het gemeentelijk grondgebied. En het eerste resultaat van het gemeentelijk monumentenbeleid is dan ook: duidelijkheid. Er is een beeld van de rijkdom aan gebouwtypen en bouwstijlen in de gemeente en er is bekend wat de meest gaaf overgeleverde (en daarmee meest kwetsbare) gebieden zijn. Op basis van deze kennis is een afweging gemaakt welke objecten en gebieden bescherming verdienen opdat een compleet historisch bebouwingsbeeld blijft bestaan. Daarmee is ook duidelijk uitgesproken dat bij andere panden of buiten deze gebieden vrijer met bebouwing omgegaan kan worden
Hierbij past wel een kanttekening: met het voortschrijden van de tijd worden nieuwe perioden uit de bouwgeschiedenis interessant en daarmee is het monumentenbestand nooit statisch. Enerzijds kunnen monumenten ondanks hun wettelijke bescherming verloren gaan, anderzijds is een aanwas van “jongere” monumenten gewenst om het totaalbeeld overeind te houden. Op de gemeentelijke monumentenlijst is de bouwperiode tussen ca. 1910 en de Tweede Wereldoorlog tot nog toe onderbelicht gebleven. Ook aan de bouwkunst uit de naoorlogse Wederopbouwtijd moet nog aandacht besteed worden (door het Rijk zijn binnen de gemeentegrenzen overigens geen wederopbouwgebieden van nationaal belang geselecteerd).
Beeldbepalend pand in een beschermd gebied: hertenkamp en hertenkampschool in Veendam (fotoverantwoording: gemeente Veendam)
Behalve voor de specifieke bescherming van objecten is de verkregen informatie over de bebouwingsgeschiedenis ook waardevol als vertrekpunt en inspiratiebron bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Vooruitlopend op de wettelijke verplichting bevat ieder ruimtelijk plan van de gemeente nu al een paragraafje over de historische ontwikkeling van het plangebied en de waardering daarvan. Wel kan de vertaalslag daarvan in de planopzet nog verbeterd worden. De wijziging in het Bro en de Handreiking Erfgoed en ruimte zullen hier een stimulans voor zijn, terwijl de tot cultuurhistorische waardenkaart opgewaardeerde archeologische beleidskaart hierbij een nuttig instrument is.
In het algemeen kan gesteld worden dat het erfgoedbeleid geleid heeft tot meer bewustwording en waardering bij bestuur, bewoners èn bezoekers van de gemeente van de nog op vele plekken aanwezige cultuurhistorische waarden. De inzet van subsidie voor herstelwerkzaamheden begint zijn vruchten af te werpen: het is zichtbaar voor mensen die er oog voor hebben, dat de meeste monumenten in de gemeente er goed bij staan. De resultaten van het gevoerde beleid worden sinds 2004 in een jaarverslag aan de gemeenteraad en andere belangstellenden verwoord. In een goede combinatie met ruimtelijk beleid en gebiedsontwikkeling wordt de zorg voor het erfgoed steeds meer als kans dan als belemmering gezien. In projecten als “Van trein naar plein” worden de waardevolle elementen uit het verleden op een mooie manier met een modern en dynamisch centrum verknoopt. Veendam heeft het geluk gehad dat grote delen van de diepenstructuur bewaard zijn gebleven en dat vlak bij het centrum een ruim opgezette bijzondere woonwijk als Tusschendiepen ligt. Dit zijn “unique selling points” die de gemeente onderscheiden van andere in de regio en ze dragen bij aan de ruimtelijke kwaliteit van veel gebieden in de gemeente. Om dit rijke bezit aan cultuurgoederen onder de aandacht te brengen is aan het eind van de vorige eeuw op een aantal monumenten een informatiebord met tekst en uitleg over het gebouw en zijn geschiedenis aangebracht. Na de reconstructie van de Wilkensfontein is bij dit object ook een informatiebord geplaatst, maar voor een goed begrip van de lokale (bouw)geschiedenis komen nog meer monumenten voor nadere toelichting in aanmerking. In het kader van de jaarlijkse Open Monumentendag is door het organiserend comité meerdere keren een fietsroute langs opengestelde monumenten uitgegeven. Bij de bezoekers van die dag worden deze routes meestal enthousiast ontvangen en ze dragen bij aan de kennis van de bebouwingsgeschiedenis van de plaatsen in de gemeente en van meerdere monumenten (ook als ze niet opengesteld zijn). In de loop der jaren is hieruit een gemeentedekkende monumentenfietsroute ontstaan, die ook buiten deze bijzondere dagen gebruikt zou kunnen worden door geïnteresseerde bezoekers van onze gemeente. Dat vergt wel dat de route breder beschikbaar wordt gesteld, zowel door een mooie papieren uitgave als door verkrijgbaarheid via de gemeentelijke website alsmede mogelijk door het maken van een GPS-routebestand.
informatiebord bij de Wilkensfontein (fotoverantwoording: gemeente Veendam)
In hoofdstuk 4 (bestaand beleid in Veendam) is een overzicht gegeven van de financiële en personele middelen die beschikbaar gesteld worden voor het gemeentelijke erfgoedbeleid. Het algemene beeld is dat de gemeentelijke inzet hem niet zit in grote financiële bijdragen, maar veeleer in advisering en begeleiding en in het vroegtijdig oppakken van vragen.
Hoewel het aantal bestede uren aan monumenten in verhouding tot buurgemeenten relatief hoog is, is de ureninzet gering vergeleken met het aantal beschermde monumenten in de gemeente. Zoals is aangegeven is er in totaal immers nog geen volle arbeidsplaats beschikbaar voor het erfgoedwerk. Doordat de “monumentenambtenaren” echter op verschillende plekken in de organisatie werken, is de bekendheid met hun werkveld relatief groot (inktvlekwerking) en kunnen ze door collega’s makkelijk gevonden worden wanneer hun inbreng gewenst is. Hun werkplek in de “harde” sector staat er borg voor dat de erfgoedaspecten in een vroeg stadium van ruimtelijke ontwikkelingen en concrete (ver)bouwplannen voldoende aandacht (kunnen) krijgen. Door de ambtelijke samenwerking met Pekela in de Kompanjie is er bovendien enige flexibiliteit ontstaan om pieken en dalen in de werkzaamheden op te vangen. Tot slot mag op dit punt niet onvermeld blijven dat voor deskundige advisering of het beantwoorden van incidentele vragen ook buiten de reguliere vergaderingen gemakkelijk teruggevallen kan worden op de leden van de eigen gemeentelijke adviescommissies. Vanuit het standpunt van de “klant” is van belang dat de commissies zich niet beperken tot een ja of nee over een aanvraag, maar ook actief meedenken over alternatieven en betere (en soms goedkopere) oplossingen.
Voor wat betreft het gemeentelijke subsidiestelsel wordt bewust gesproken over een “tegemoetkoming” in de kosten voor herstelwerkzaamheden. Van de subsidiabele kosten (dat wil zeggen de kosten die gemaakt worden om de monumentale waarden te behouden door onderhoud en of noodzakelijke vervanging) wordt tegenwoordig circa 30% vergoed. In het verleden werden bijdragen per eenheid uitbetaald, maar ook daarmee werd doorgaans een omvang van 30% van het subsidiabele deel gedekt. De subsidiabele kosten vormen echter altijd maar een (bescheiden) deel van de totale onderhouds-, restauratie- en verbeteringskosten die worden gemaakt. Daardoor zijn in de praktijk de uitgekeerde bedragen laag, en slechts een beperkte bijdrage in het totaal van de door de eigenaar te maken kosten. In de tijd dat de gemeentelijke subsidies nog verstrekt werden als onderdeel van het provinciaal stadsvernieuwingsfonds werden die totale kosten nog zoveel mogelijk bijgehouden. Daaruit bleek dat in de periode 1994-1998 bijna anderhalf miljoen gulden aan monumentensubsidies een totale investering genereerden van minimal ruim vier miljoen gulden, een multiplier van bijna drie!
Voor rijksmonumenten is recent nog uitgerekend dat iedere euro subsidie van de (rijks)overheid (en het gaat daarbij om percentages tot 65%!) de schatkist anderhalve euro oplevert aan belastingopbrengsten en (bespaarde kosten door) groei in werkgelegenheid. Hoewel dit niet zonder meer in gemeentelijke opbrengsten te vertalen is, is wel duidelijk dat de subsidiebedragen niet alleen monumenteneigenaren helpen, maar ook een belangrijke bijdrage aan de economie leveren. Door bezuinigingen komt de gemeentelijke bijdrage mogelijk onder druk te staan. Voor het begrotingsjaar 2012 is al een ombuiging van 50% op het subsidiebudget doorgevoerd. Dit kan opgevangen worden doordat de tendens is dat het aantal subsidieaanvragen voor de gemeentelijke monumenten dalende is. Het monumentenbestand is kennelijk inmiddels redelijk op orde gekomen, hoewel de crisis van de laatste jaren in de bouwsector in het algemeen zich ook zal laten gelden bij de eigenaren van monumenten. Een voorgenomen aanvulling van de gemeentelijke lijst (zie hieronder) wordt voorlopig uitgesteld, zolang de subsidiemiddelen ontoereikend zijn. Daarnaast kunnen grotere herstelprojecten mogelijkerwijs gefaseerd worden om te vermijden dat deze in één keer hele jaarbudgetten opslokken. Verlaging van het subsidiepercentage wordt ernstig afgeraden. De ervaring leert dat de gemeentelijke bijdragen in een omvang van 30% van het subsidiabele deel net genoeg zijn om de aanvragers “op het goede spoor te houden” bij hun herstelwerkzaamheden. Verlaging van die bijdragen is onwenselijk en het resultaat van het subsidiebeleid mag er zijn, zoals in een eerder deel van dit hoofdstuk al is weergegeven.
(fotoverantwoording: herv. gem. Ommelanderwijk-Zuidwending)
In de eerste hoofdstukken is al aan de orde gekomen dat het erfgoedveld volop in beweging is. Dat vraagt op sommige punten om nieuw beleid. Daarnaast zijn er in de gemeentelijke erfgoedpraktijk de nodige wensen opgekomen, die nu een vertaling zouden kunnen krijgen. Een inventarisatie van (nog) niet toereikend erfgoedbeleid levert het volgende op:
Aandacht voor detaillering (fotoverantwoording: gemeente Veendam)
Toerisme en erfgoed: pleisterplaats in historische omgeving (Wildervanksterdallen, fotoverantwoording: gemeente Veendam)
In de vorige hoofdstukken heeft een verkenning plaatsgevonden van diverse aspecten van het beleidsterrein erfgoed, zowel in het algemeen als meer toegespitst op de gemeentelijke praktijk. In dit hoofdstuk wordt op grond van de verkenning en de evaluatie uit het vorige hoofdstuk het erfgoedbeleid voor de komende jaren geformuleerd. Daarbij wordt de volgende indeling gehanteerd:
a. algemeen
b. t.a.v. rijksmonumenten
c. t.a.v. gemeentelijke monumenten:
d. t.a.v. beschermde gezichten:
e. t.a.v. archeologie en cultuurhistorische waarden
f. herbestemming
De gemeente Veendam is trots op de veenkoloniale oorsprong. Het bestaande beleid wordt voortgezet en waar mogelijk uitgebreid, met een doelmatige inzet van personeel en financiën. “Kenners” weten van de verborgen schatten van Veendam, maar de meeste “buitenstaanders” nog niet. Dat is jammer, want Veendam kan zich ook op het aspect cultuurhistorie positief onderscheiden ten opzichte van de omgeving.
Cultuurhistorie als inspiratie: Wilkensfontein herplaatst op zijn oude plek in Veendam, als onderdeel van route Van Trein naar Plein. (fotoverantwoording: gemeente Veendam)
De zorg voor de rijksmonumenten is een verplichte gemeentelijke taak, met dien verstande dat subsidiëring van de instandhouding in principe op rijksniveau plaatsvindt.
Bouwsporen geven aanwijzingen voor wat mogelijk is aan reconstructies, herstel en nieuwe toevoegingen (uitbreiding gemeentehuis Veendam, fotoverantwoording: gemeente Veendam)
In de afgelopen tijd hebben de beschermde gemeentelijke monumenten hun waarde bewezen voor het aanzien van de gemeente. Om het beeld van de bebouwingsgeschiedenis compleet te houden is het echter van belang dat de lijst niet statisch blijft en er ruimte blijft voor bescherming van “nieuw” bedreigd erfgoed. Bij de advisering over vergunning- en subsidieaanvragen fungeren de redengevende omschrijvingen van de monumenten (en beschermde gezichten) in principe als leidraad. Daarnaast spelen er algemene noties over monumentenbelangen en in de praktijk gegroeide beoordelingscriteria een rol.
Aan de wettelijke verplichting om voor de beide aangewezen beschermde gezichten beschermende bestemmingsplannen op te stellen is voldaan in het kader van het project actualiseren, bundelen en digitaliseren van bestemmingsplannen. Beschermde gezichten sluiten (passende) nieuwe ontwikkelingen zeker niet uit, zodat regelmatige actualisering van deze beschermende regelingen nodig blijft. De projecten uit “Van trein naar plein” zijn een goed voorbeeld van de inspirerende werking van de geconstateerde waarden binnen een beschermd gezicht.
Kaart uit 1921 van het gebied Tusschendiepen
Door MoMo wordt de bescherming van monumenten en gebieden veel meer ingebed in de ruimtelijke ordening. Het meest voor de hand liggende instrument daarvoor is het gemeentelijk bestemmingsplan (hoewel rijk en provincie dit extra zullen verankeren in hun structuurvisies). In hoofdstuk 4 is al aangegeven dat het archeologiebeleid als input voor ruimtelijke plannen wordt gehanteerd. Veel kennis is vooral bij de adviescommissies al aanwezig over de wordingsgeschiedenis van de gemeente en over de kenmerkende elementen daarvan.
Het stationsgebouw van Veendam, vlak na de bouw in 1910. De zichtlijn van hertenkamp naar station is bij de uitvoering van projecten in het centrumgebied weer hersteld. (fotoverantwoording: Veenkoloniaal Museum)
Het belang van een goede, duurzame gebruiksfunctie voor monumenten voor het behoud van de monumentale waarden wordt steeds meer onderkend. Het oorspronkelijke gebruik van steeds meer monumenten wordt beëindigd, zodat steeds meer naar goede vervangende functies gezocht moet worden. Herbestemming is van wezenlijk belang voor de instandhouding. Het gaat in onze gemeente vooral om kerken, boerderijen, scholen en bedrijfsgebouwen. Tot nog toe zijn erfgoed- en monumentencommissie pas betrokken bij herbestemmingsvragen nadat er een nieuwe invulling was gevonden en de voor het nieuwe gebruik benodigde aanpassingen beoordeeld moesten worden. Bedacht moet ook worden dat de mogelijkheden voor een gemeente als Veendam om nieuwe functies aan te dragen (zeer) beperkt zijn.
In oude luister hersteld plafond in een rijksmonument (fotoverantwoording: gemeente Veendam)
stand van zaken 31 januari 2012
Leden:
Leden:
stand van zaken 1 februari 2012
Fotoverantwoording: gemeente Veendam.
De lijst bestaat uit twee onderdelen:
Verklaring gebruikte beschermingsaanduidingen:
Ensembles | Op zichzelf staande panden |
---|---|
A: monument gehele bescherming | a: monument gehele bescherming |
B: monument bescherming voorgevelzone | b: monument bescherming voorgevelzone |
C: geen monument welstandsbeleid | n.v.t. |
-: geen monument welstandsbeleid | n.v.t. |
RM: Rijksmonument, eigen regeling; wel onderdeel van ensemble |
straat, huisnummer | beschermingsaanduiding |
---|---|
Beneden Westerdiep 28 t/m 38 (even) en 89 | |
Beneden Westerdiep 28 | - |
Beneden Westerdiep 30 | C |
Beneden Westerdiep 32 | B |
Beneden Westerdiep 34 | B |
Beneden Westerdiep 36/38 | C |
Beneden Westerdiep 89 | RM |
straat,huisnummer | beschermingsaanduiding |
---|---|
Bocht Oosterdiep 1 t/m 57 (oneven) en Kerkstraat 1/3 tussen Julianalaan en Kerkstraat | |
Bocht Oosterdiep 1/1A | B |
Bocht Oosterdiep 7 | C |
Bocht Oosterdiep 9 | - |
Bocht Oosterdiep 11/13 | - |
Bocht Oosterdiep 15 | B |
Bocht Oosterdiep 17 | RM |
Bocht Oosterdiep 19 | RM |
Bocht Oosterdiep 21 | B |
Bocht Oosterdiep 23 | C |
Bocht Oosterdiep 25 | B |
Bocht Oosterdiep 27 | - |
Bocht Oosterdiep 29/31 | - |
Bocht Oosterdiep 33 t/m 43C | C |
Bocht Oosterdiep 45/45A | A |
Bocht Oosterdiep 47 | RM |
Bocht Oosterdiep 49/49A | B |
Bocht Oosterdiep 51 | B |
Bocht Oosterdiep 53/57 | B/C |
Kerkstraat 1/3 | B |
straat, huisnummer | beschermingsaanduiding |
---|---|
Bocht Oosterdiep 8 t/m 56A (even; tussen Julianabrug en Hazepad) | |
Bocht Oosterdiep 8 | B |
Bocht Oosterdiep 10/10A | B |
Bocht Oosterdiep 12 | A |
Bocht Oosterdiep 14 | C |
Bocht Oosterdiep 16 | B |
Bocht Oosterdiep 18 | B |
Bocht Oosterdiep 20 | RM |
Bocht Oosterdiep 22 | RM |
Bocht Oosterdiep 24 | A |
Bocht Oosterdiep 26 | B |
Bocht Oosterdiep 28 | C |
Bocht Oosterdiep 30 | C |
Bocht Oosterdiep 32 | C |
Bocht Oosterdiep 34 | C* |
Bocht Oosterdiep 38 | A |
Bocht Oosterdiep 42 | - |
Bocht Oosterdiep 46/48 | - |
Bocht Oosterdiep 50 | C |
Bocht Oosterdiep 52 | A |
Bocht Oosterdiep 54 | A |
Bocht Oosterdiep 56/56A | B |
straat, huisnummer | beschermingsaanduiding |
---|---|
Borgercompagnie 216 t/m 250 (even en oneven; tussen prov. weg en Woortmanslaan) | |
Borgercompagnie 216 | A |
Borgercompagnie 217 | B |
Borgercompagnie 220 | B |
Borgercompagnie 232 | B |
Borgercompagnie 234 | B |
Borgercompagnie 243 | B |
Borgercompagnie 244 | C |
Borgercompagnie 245 | B |
Borgercompagnie 246 | B |
Borgercompagnie 248 | C |
Borgercompagnie 250 | C |
straat, huisnummer | beschermingsaanduiding |
---|---|
Boven Oosterdiep 46 t/m 56 (even) | |
Boven Oosterdiep 46 | C |
Boven Oosterdiep 48 | C |
Boven Oosterdiep 50/52/54 | B |
Boven Oosterdiep 56 | C |
straat, huisnummer | beschermingsaanduiding |
---|---|
Kerkpad 5 en 7 (kerk en voormalige pastorie Ommelanderwijk) | |
Kerkpad 5 | A |
Kerkpad 7 | A |
straat, huisnummer | beschermingsaanduiding |
---|---|
Nijverheidskade 5, 6 en 7 (bij Midden Verlaat) | |
Nijverheidskade 5 | B |
Nijverheidskade 6 | A |
Nijverheidskade 7 | C |
straat,huisnummer | beschermingsaanduiding |
---|---|
Nijverheidskade-Postkade bij C.W. Lubbersstraat (Stationsbrug) | |
Nijverheidskade 90 ("Huize Overwater") | A |
Nijverheidskade 91 | RM |
Postkade 1 | RM |
Postkade 2 | RM |
straat, huisnummer | beschermingsaanduiding |
---|---|
Nijverheidsstraat 12 t/m 26 (even en oneven) | |
Nijverheidsstraat 12 | A |
Nijverheidsstraat 13 | A |
Nijverheidsstraat 14/15/16 | C |
Nijverheidsstraat 17 | - |
Nijverheidsstraat 18 | B |
Nijverheidsstraat 19 | A |
Nijverheidsstraat 20 | B |
Nijverheidsstraat 21 ("Marianne") | RM |
Nijverheidsstraat 22 | A |
Nijverheidsstraat 23 ("De Open Deur") | A |
Nijverheidsstraat 24 | A |
Nijverheidsstraat 25/26 | B |
straat, huisnummer | beschermingsaanduiding |
---|---|
Torenstraat 11 t/m 27 (oneven) | |
Torenstraat 11 | A |
Torenstraat 13 | - |
Torenstraat 15 | B |
Torenstraat 21 | A |
Torenstraat 27 | B |
straat, huisnummer | beschermingsaanduiding |
---|---|
Boven Oosterdiep 142 t/m 150 (even) | |
Boven Oosterdiep 142 | A |
Boven Oosterdiep 144/146 | A |
Boven Oosterdiep 148 | A |
Boven Oosterdiep 150 | B |
Adres | Beschermingsaanduiding |
---|---|
Bareveldkade 1 | A |
Bareveldkade 4 | A |
Beneden Oosterdiep 27 | A |
Beneden Oosterdiep 38 | A |
Beneden Oosterdiep 116 | A |
Beneden Oosterdiep 118 | B |
Beneden Oosterdiep 155/157 | B |
Beneden Oosterdiep 161 | B |
Beneden Oosterdiep 211 | A |
Beneden Verlaat 53 | A |
Beneden Verlaat 70/72 | A |
Blankensteinkade 26/28 | B |
Blankensteinkade 30 | A |
Borgercompagnie 80 | B |
Borgercompagnie 86 | A |
Borgercompagnie 142 | B |
Borgercompagnie 149 | A |
Boven Oosterdiep 119 | A |
Boven Oosterdiep 131 (I) | A (zuidelijk deel) |
Boven Oosterdiep 131 (II) | B (midden- en noordelijk deel) |
Buitenwoelkade 2 | A |
Landbouwstraat 17 | A |
Molenstreek 13A (molen) | A |
Noorderkwartier 22 | B |
Nijverheidskade 14 ("Verlaatshuis") | A |
Ommelanderwijk 197 | A |
Postkade 19 | A |
Postkade 32 | A |
Postkade 66 | A |
Prins Hendrikplein 7 ("Hotel Java") | B |
Raadhuiskade 18 | A |
Raadhuiskade 48 | B |
Raadhuiskade 65 | B |
Raadhuiskade 66 | B |
Sportterreinstraat 2/4 | B |
Sportterreinstraat 6 | A |
Sportterreinstraat 21 | A |
Torenstraat 41 ("Nooitgedacht") | A |
Torenstraat 49 | A |
Torenstraat 65 | A |
Zuidwending 14 | B |
Zuidwending 20 | B |
Zuidwending 48 | A |
Zuidwending 104 | B |
Zuidwending 189 | B |
Zuidwending 241 | A |
Zuidwending 281 | A |
Fotoverantwoording: gemeente Veendam.
Voor het behoud van monumenten is het van belang, dat ze met hun tijd meegaan. Daarom moeten monumenten ook verduurzaamd kunnen worden, maar bij een monument kunnen vooral zonnepanelen het uiterlijk wel erg aantasten. Om het aanbrengen van zonnepanelen zo zorgvuldig mogelijk in te passen heeft de Rijkdienst voor het cultureel erfgoed de brochure Zonne-energie en uw monument uitgebracht voor eigenaren van rijksmonumenten. Voor het toepassen van zonnepanelen op en bij gemeentelijke monumenten en binnen beschermde stadsgezichten heeft de gemeente beleidsregels vastgesteld:
Het aanbrengen van zonnepanelen is in de meeste gevallen een vergunningvrije activiteit. Dit is echter anders bij het aanbrengen van zonnepanelen op, aan of nabij beschermde monumenten en op panden binnen beschermde gezichten. In het laatste geval is er voor panden die niet beschermd zijn als monument een uitzondering op de uitzondering: een vergunning is niet nodig als de panelen worden aangebracht op een achterdakvlak dat niet gekeerd is naar het openbaar gebied.
Voor Rijksmonumenten is door de Rijksdienst een advieslijn vastgesteld. Dit toetsingskader wordt door de gemeentelijk Monumentencommissie gehanteerd bij het beoordelen van vergunningaanvragen voor zonnepanelen op, aan of nabij beschermde rijksmonumenten.
Voor het aanbrengen van zonnepanelen op of bij gemeentelijke monumenten en binnen de beschermde stadsgezichten “Tusschendiepen” en “Oosterdiep” geldt het volgende:
Vastgesteld door burgemeester en wethouders van Veendam op 8 juni 2021
Burgermeester, S.b. Swierstra
Loco-Secretaris. T. Heeringa
Deze criteria zijn gebaseerd op de aanbevelingen uit de Brochure “Ruimte voor zon!” van Libau. In die brochure zijn enkele criteria nader toegelicht en geïllustreerd
In de bodem zijn nog verschillende sporen aanwezig van vroeger. In de gemeente Veendam zijn dit vooral resten uit de prehistorie, van de veenontginning en van de vroege bewoningsgeschiedenis. Om interessante resten die er mogelijk nog zijn, te beschermen is beleid vastgelegd in de Nota archeologiebeleid en cultuurhistorie Veendam (pdf, 13.326 kB). Deze nota is in 2014 voor het laatst gewijzigd en opnieuw vastgesteld in de adviesnota archeologiebeleid en cultuurhistorie.
Gemeentebestuur van Veendam
22 september 2014
Adviesnota
Nummer: 2015R0066
Afdeling: Ruimte en Economie
Veendam, 27 mei 2014
Onderwerp: Vaststelling nota Archeologiebeleid en cultuurhistorie
In januari 2009 heeft uw raad een Nota Archeologiebeleid met bijbehorende Beleidskaart vastgesteld. Hiermee werd een kader vastgesteld waarmee kon worden voldaan aan de sinds 2007 geldende verplichting om archeologische verwachtingen als aandachtspunten te hanteren bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Naast de verplichte verankering van archeologie in ruimtelijke plannen wordt vanaf 1 januari 2012 aan gemeenten gevraagd om breder naar de cultuurhistorie te kijken bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat bij het maken van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke plannen) rekening moet worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Dat houdt minimaal in dat ter voorbereiding op het bestemmingsplan deze waarden geïnventariseerd en geanalyseerd worden.
Beide verplichtingen vloeien voort uit de zogenaamde Modernisering van het Monumentenbeleid (MoMo), waarmee onder andere wordt beoogd om met het inzetten van instrumenten uit de ruimtelijke ordening de bescherming van cultuurhistorische waarden in een vroegtijdig stadium en in een breder kader vorm te geven. Met het oog hierop is in de Nota gemeentelijk erfgoedbeleid “Erfgoed in Veendam, linten van Turf en Durf” (vastgesteld door uw raad op 9 juli 2012) al verwoord: “De beleidskaart archeologie wordt in 2012 geactualiseerd en opgewaardeerd tot een cultuurhistorische waardenkaart ten behoeve van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen." Hiertoe is aan Libau gevraagd om naast de al eerder voorziene bijwerking van de archeologische beleidskaart ook een inventarisatie uit te voeren naar de in de gemeente aanwezige cultuurhistorische waarden.
Een definitief concept van de “Nota Archeologiebeleid en cultuurhistorie Veendam” en de bijbehorende (concept)beleidskaarten zijn na enkele commentaarronden met de gemeentelijke Erfgoedcommissie in december vorig jaar opgeleverd. Deze conceptdocumenten zijn bijgevoegd. Op deze concepten is in de periode 6 maart tot 17 april jl. door ons inspraak verleend.
Een actueel gemeentedekkend kader voor de wettelijk verplichte aandacht voor archeologie en cultuurhistorie bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Overigens wordt de bescherming pas geëffectueerd via de regeling in een bestemmingsplan. Hiervoor is geen specifieke actualiseringsronde voorzien, dus zal de doorwerking per plangebied bij de reguliere actualisering (minimaal eens in de tien jaar) plaats moeten vinden. In de bestemmingsplanprocedure is dan nog veel ruimte voor het inbrengen van zienswijzen door belanghebbenden, bijvoorbeeld als zij in een concreet geval beperking van bouwmogelijkheden vrezen op grond van het voorgenomen beschermingsregime.
Na vaststelling worden de nota en de kaarten input voor nieuw op te stellen of te actualiseren bestemmingsplannen. Er zal een digitale versie worden gemaakt, die intern als extra laag in de Geo-informatie raadpleegbaar zal zijn.
De vaststelling van de nota zal in het elektronisch Gemeenteblad bekend gemaakt worden. De indiener van een zienswijze zal bij brief over de vaststelling geïnformeerd worden.
burgemeester en wethouders van Veendam,
S.b. Swierstra, burgermeester.
A. Castelein, secretaris.
Belangrijk onderdeel van het beleid is de kaart waarop is aangegeven waar de kans op het vinden van archeologische sporen het grootst is. Deze kaart wordt regelmatig vernieuwd, de laatste versie is die van 2022: Beleidskaart archeologie en cultuurhistorie Veendam (2022) (pdf). In het wijzigingsblad zijn de wijzigingen ten opzichte van de vorige versie aangegeven.
Gemeente Veendam
Auteur: N. van der Mei, archeoloog
Datum: 28 februari 2022
Versie: definitief
In opdracht van de gemeente Veendam heeft Libau de ‘Beleidskaart archeologie’ van de gemeente Veendam gedeeltelijk herzien. Deze herziening bestond uit een evaluatie van de archeologische onderzoeken die tussen 1 augustus 2018 en 31 december 2021 in de gemeente Veendam zijn uitgevoerd.
In het voorliggende wijzigingsblad wordt een korte toelichting gegeven op deze herziening. Het wijzigingsblad kan worden toegevoegd aan de Nota archeologiebeleid uit 2014.
In 2008 heeft Libau in opdracht van de gemeente Veendam de eerste ‘Nota archeologiebeleid’ met bijbehorende beleidskaart opgesteld. Deze beleidsnota en -kaart zijn in 2012 naar aanleiding van wetswijzigingen, nieuw beschikbare bronnen en nieuwe archeologische inzichten door Libau gedeeltelijk herzien en aangevuld. De herziene beleidsnota en -kaart zijn op 22 september 2014 door de gemeenteraad van Veendam vastgesteld.
De door de Raad vastgestelde beleidsnota archeologie beschrijft niet alleen de uitgangspunten van het gemeentelijk archeologiebeleid maar vormt ook de onderbouwing voor de op de beleidskaart opgenomen archeologische waarden. De nota maakt namelijk inzichtelijk op welke relevante bodemkundige, landschappelijke, archeologische of historische informatie de archeologische (verwachtings)waarden zijn gebaseerd. Het archeologiebeleid van de gemeente Veendam voldoet hiermee aan het principe van aantoonbaarheid (In artikel 2.28 van de Omgevingswet (OW) en artikel 5.130 lid 1 van het bijbehorende Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is bepaald dat gemeenten in hun omgevingsplannen rekening moeten houden met ‘bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten’. Het begrip ‘aantoonbaar’ is door de Tweede Kamer toegevoegd (‘motie Ronnes’) om ervoor te zorgen dat de archeologische verwachtingen waarop gemeenten hun beleid baseren, inhoudelijke onderbouwd zijn. Met aantoonbaar wordt in dit geval bedoeld dat de verwachting gebaseerd is op relevante bodemkundige, archeologische of historische informatie (Bijlage I Besluit kwaliteit leefomgeving - A. Begrippen) de omgevingswet.
In augustus 2018 zijn alle archeologische onderzoeken gewaardeerd die tot en met 1 augustus 2018 in de gemeente Veendam zijn uitgevoerd. Voor het raadplegen van deze onderzoeken is gebruik gemaakt van de archeologische database Archis. Hierin zijn alle onderzoeken inclusief hun definitieve rapportage vastgelegd. Daarnaast zijn de resultaten verwerkt van de door LTO uitgevoerde pilot Bodemverstoringsonderzoek door middel van 77 bodemprofielputten, gemeente Veendam (provincie Groningen) van A=M adviespraktijk en Brijker Landschap.
Bij de onderhavige herziening (2022) zijn alle archeologische onderzoeken gewaardeerd die in de periode 1 augustus 2018 tot en met 31 december 2021 zijn uitgevoerd. Voor het raadplegen van deze onderzoeken is gebruik gemaakt van de archeologische database Archis. Hierin zijn alle onderzoeken inclusief hun definitieve rapportage vastgelegd (zie lijst Geraadpleegde bronnen).
Wanneer de onderzoeken aanleiding gaven tot het aanpassen van de geregistreerde archeologische waarden, dan is dat in de herzieningen verwerkt. Niet elk uitgevoerd bureauonderzoek of veldonderzoek heeft geleid tot een herziening van de archeologische verwachting. Soms bevestigt het archeologisch onderzoek juist de hoge archeologische waarde van het terrein of is besloten de archeologische resten te ontzien door planaanpassing.
In totaal zijn 13 onderzochte locaties volledig vrijgegeven. Deze gebieden hebben een lage archeologische verwachting gekregen. In twee gevallen is het onderzochte terrein gedeeltelijk vrijgegeven. Op basis van het betreffende onderzoek houden delen van het terrein een hoge archeologische verwachting. In vier gevallen had de uitkomst van het onderzoek geen gevolgen voor de kaart. Het gaat om een relatief kleine ingreep in de historische kern van Veendam (archeologische begeleiding rioleringswerkzaamheden), twee bureauonderzoeken op basis waarvan de hoge verwachting gehandhaafd blijft en één locatie waar alleen de geplande werkzaamheden zijn vrijgegeven.
In de bijlage is de aangepaste Beleidskaart archeologie gemeente Veendam per 1 januari 2022 opgenomen. Op deze kaart zijn de gebieden die op basis van onderhavige herziening een lage archeologische verwachting hebben gekregen in een onderscheidende kleur weergegeven.
Dit advies wordt vergezeld van digitale gegevens die in bestemmingsplannen kunnen worden opgenomen
ARCHIS 3, Archeologisch Informatie Systeem van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (archis.cultureelerfgoed.nl).
Bongers, J.M.G., 2018. Veendam, Borgercompagnie 156A (Gemeente Veendam, Gr.). Een Archeologisch Bureauonderzoek & Inventariserend Veldonderzoek (IVO-O). (Steekproefrapport 2018-02/08)\
Bongers, J.M.G., 2020. Veendam, Billitonweg (Gemeente Veendam, Gr.). Een Archeologisch Bureauonderzoek & Inventariserend Veldonderzoek (IVO-O) Verkennende en Karterende Fase. (Steekproefrapport 2020-12/05)
Corporaal, S., 2020. Torenstraat 67, Wildervank Gemeente Veendam Bureau- en Inventariserend Veldonderzoek, verkennend booronderzoek. (Synthegra Rapport S200043)
Corporaal, S. & M. van den Berg, 2021. Wildervanksterdallen 8 te Wildervank Gemeente Veendam Bureau- en Inventariserend Veldonderzoek, verkennend booronderzoek. (Synthegra Rapport S210008)
Geffen, M. van, 2019. Wildervanksterdallen 21 te Wildervank (gemeente Veendam). Een archeologisch bureauonderzoek. (Libau-rapport: 19.81002)
Heul, J.S. van der, 2021. Veendam, Borgercompagnie (Gemeente Veendam, Gr.) Een Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek (IVO-O) Verkennende Fase. (Steekproefrapport 2021-05/14)
Huis in ’t Veld, J.Y., 2020. Plangebied Raadhuisplein en Veenlustplein te Veendam Gemeente Veendam Archeologisch onderzoek: opgraving (variant archeologische begeleiding). (RAAP-rapport 4676)
Malssen, N. van, 2020. J. Kammingakade 34, Wildervank Gemeente Veendam Bureauonderzoek. (Synthegra Rapport S200039)
Mei, N. van der, 2018. Dojo stadion Langeleegte te Veendam (gemeente Veendam). Een archeologisch bureauonderzoek. (Libau-rapport: 18.81127)
Mei, N. van der, 2021. Herinrichting buurtwinkelcentrum en nieuwbouw 11e Laan te Wildervank (gemeente Veendam) Een archeologisch bureauonderzoek. (Libau-rapport: 21.81054)
Nater, C.I. & P.C. Teekens, 2021. Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek d.m.v. boringen (verkennende fase) VKA-leiding Veendam (gemeente Veendam en Midden-Groningen). (Antea Group Archeologie 2020/234)
Nijdam, L.C., 2021. Wildervank J. Kammingakade 8 nieuwbouw schuur (Gemeente Veendam) Een archeologisch bureauonderzoek. (ArGeoBoor rapport 1533)
Popta, Y.T. van, 2020. Plangebied Spoorhavenweg 26 te Veendam, Gemeente Veendam. Archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek. (RAAP-rapport 4442)
Rap, J., 2018a. Borgercompagnie, Borgercompagnie 226 Gemeente Veendam (GR). Een Archeologisch Bureauonderzoek (BO) en Inventariserend Veldonderzoek (IVO), verkennende en karterende fase. (Transect-rapport 1834)
Roller, G.J. de, 2019. Archeologisch verkennend en karterend booronderzoek binnen het leidingtracé Ommelanderwijk Veendam. (MUG-publicatie 2019-70)
Roller, G.J. de, 2021. Bureau- en booronderzoek mestbassin aan Numero Dertien te Veendam, gemeente Veendam (GR). (MUG-publicatie 2021-57)
Schamp, C.R.C., 2021. Veendam, Borgercompagnie 156A (Gemeente Veendam, Gr.) Archeologische begeleiding. (Steekproefrapport 2021-02/04)
Teekens, P.C., 2018. Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek d.m.v. boringen NVO's Westerwolde en Veenkoloniën; Traject 6 (Nieuwdiep), gem. Veendam en Stadskanaal. (Antea Group Archeologie 2018/138)
De daadwerkelijke bescherming van de (mogelijke) archeologische waarden vindt plaats in het omgevingsplan. De mate van bescherming is in de beleidsnota aangegeven en wordt met behulp van een schema doorvertaald in het omgevingsplan.
Categorie |
Evt. onderverdeling |
Bescherming o.g.v. nota |
Overwegingen |
Aanbeveling bescherming |
---|---|---|---|---|
Veenborgen en buitenplaatsen | Onbebouwd terrein | WR-a1 | Borgen zijn allemaal verdwenen, alleen nog mogelijke resten in de bodem. | Overeenkomstig nota: vergunning nodig bij ingrepen dieper dan 40 cm. en groter dan 50m2 |
Latere bebouwing op terrein | WR-a1 | Mogelijke resten in de bodem na sloop huidige bebouwing. | Bij sloop bescherming overeenkomstig nota:vergunning nodig bij ingrepen dieper dan 40 cm. en groter dan 50m2 | |
Oude kerken, pastorieën, synagoge | Bestaande bebouwing | WR-a1 | Allemaal beschermd als monument. | Monumentenbescherming volstaat |
Bebouwing gesloopt | WR-a1 | Mogelijke resten in de bodem of na sloop huidige bebouwing. | Overeenkomstig nota: vergunning nodig bij ingrepen dieper dan 40 cm. en groter dan 50m2 | |
Begraafplaatsen | Nog bestaand | WR-a1 | Ander gebruik is onwaarschijnlijk. | Specifiek bestemmen + vergunning nodig bij ingrepen dieper dan 40 cm. en groter dan 50m2 |
Verdwenen | WR-a1 | Mogelijke resten in de bodem. | Overeenkomstig nota: vergunning nodig bij ingrepen dieper dan 40 cm. en groter dan 50m2 | |
Boerderijplaatsen | Bestaande oorspronkelijke bebouwing | WR-a2 | Nog leggen naast monumentenlijsten. Zie ook eisen prov. Omgevingsverordening. | Bestaande monumentenbescherming of aanduiden als karakteristiek (en vastleggen ruimtelijke contour) |
Voor zover ongebouwd/bebouwing gesloopt of vernieuwd | WR-a2 | Mogelijke resten in de grond (evt. na sloop). | Bescherming overeenkomstig nota: vergunning nodig bij ingrepen dieper dan 40 cm. en groter dan 100m2 | |
Historische kernen en bebouwing | Binnen beschermd gezicht | WR-a2 | Beschermd gezicht gaat voor. | Waar van toepassing geldende monumentenbescherming en specifieke regeling in bestemmingsplannen (is er al) |
Buiten beschermd gezicht, bestaande bebouwing | WR-a2 | Alleen van belang bij evt. sloop en voor onbebouwde gedeelten. | Waar van toepassing geldende monumentenbescherming en overigens bescherming overeenkomstig nota: vergunning nodig bij ingrepen dieper dan 40 cm. en groter dan 100m2 | |
Bebouwing verdwenen of na sloop | WR-a2 | Mogelijke restanten in de bodem. | Bescherming overeenkomstig nota: vergunning nodig bij ingrepen dieper dan 40 cm. en groter dan 100m2 | |
Historische bedrijven: scheepswerven, molens, lijnbanen | Bestaande bebouwing | WR-a2 | Waar van toepassing geldende monumentenbescherming en bij sloop bescherming overeenkomstig nota: vergunning nodig bij ingrepen dieper dan 40 cm. en groter dan 100m2 | |
Bebouwing vernieuwd | WR-a2 | Mogelijke resten in de bodem na sloop huidige bebouwing | Bij sloop bescherming overeenkomstig nota: vergunning nodig bij ingrepen dieper dan 40 cm. en groter dan 100m2 | |
Onbebouwd terrein | WR-a2 | Mogelijke restanten in de bodem. | Bescherming overeenkomstig nota: vergunning nodig bij ingrepen dieper dan 40 cm. en groter dan 100m2 | |
Historische bedrijven: fabrieken, molens, remises | Bestaande bebouwing | Aandachtspunt | Nader beoordelen in nieuw bestemmingsplan. | |
Bebouwing vernieuwd | Aandachtspunt | Mogelijke resten in de bodem na sloop huidige bebouwing | Onder de aandacht brengen van ontwikkelaar (aandacht vragen voor eventuele vondsten). | |
Onbebouwd terrein of na sloop | Aandachtspunt | Mogelijke restanten in de bodem. | Onder de aandacht brengen van ontwikkelaar (aandacht vragen voor eventuele vondsten). | |
Waterlopen, oude wegen en verlaten | Bestaand | WR-a2 | Zijn in hoge mate beeld- en structuurbepalend en relatief gemakkelijk te beschermen. | Specifiek bestemmen (voorbeeld is de regeling van de wijkenstructuur in de beheersverordening). |
Gedempt/verdwenen | WR-a2 | Mogelijke overblijfselen in de bodem | Bescherming overeenkomstig nota: vergunning nodig bij ingrepen dieper dan 40 cm. en groter dan 100m2 | |
Parken en groenstroken | Aandachtspunt | Zijn in hoge mate beeld- en structuurbepalend en relatief gemakkelijk te beschermen. | Specifiek als groen bestemmen + gemeentelijk bomenbeleid. | |
Bruggen en overige objecten | Aandachtspunt | Zijn relatief lastig te beschermen zonder monumentenstatus. Bijna allemaal in gemeentelijk bezit. Meeste zijn niet meer (geheel) oorspronkelijk. | Waar van toepassing geldende monumentenbescherming; overigens aandachtspunten. |
Archeologienota 2014 en beschermingsschema (pdf, 75 kB)
In het algemeen zult u archeologisch onderzoek uit moeten laten voeren voordat op plekken met een archeologische verwachting activiteiten plaatsvinden waarvoor gegraven moet worden. Dit is geregeld in het omgevingsplan. Soms volstaat een bureauonderzoek (onderzoek naar beschikbare gegevens over een locatie en specifieke kaarten). Wanneer dat onvoldoende informatie oplevert, moet veldonderzoek worden verricht door archeologen. Indien uit onderzoek blijkt dat de bodem al verstoord is kan toestemming worden gegeven om de gewenste activiteit uit te voeren.
Voor het onderzoeken van archeologische waarden in agrarische percelen in het buitengebied is een aparte onderzoeksmethode mogelijk, dit is geregeld in het Beleidskader bodemprofielputten Pekela en Veendam (2018).
Opdrachtgevers: Gemeente Veendam en Pekela
Libau-rapport: 17.81162
Datum: 19 december 2017
Auteur: N. van der Mei
In 2016 hebben de gemeenten Pekela en Veendam hun archeologiebeleid geactualiseerd. Onderdeel van dit beleid is dat rekening wordt gehouden met te verwachten archeologische waarden. Om te bepalen of in een gebied archeologische resten kunnen worden verwacht, wordt onder andere gekeken naar de landschapsontwikkeling (aardkundige gegevens, hoogtegegevens) en de bewoningsgeschiedenis van een gebied. Ook worden bekende verstoringsgegevens meegewogen: gebieden of percelen waarvan bekend is dat de bodem dusdanig verstoord is dat geen gave archeologische resten meer zijn te verwachten, krijgen de aanduiding “lage archeologische verwachting” en zijn vrijgesteld van archeologische onderzoeksplicht.
Met de actualisatie van het archeologiebeleid kwam ook weer de wens naar voren van de agrarische sector om de mate waarin de oorspronkelijke bodemopbouw binnen agrarische percelen nog intact is, nader te (laten) onderzoeken. Men vermoedde namelijk dat een deel van deze percelen als gevolg van landbouwkundige bewerking dusdanig is verstoord, dat geen intacte archeologische resten meer te verwachten zijn.
De gangbare methode in de archeologische vakwereld om de aard en gaafheid van de bodem vast te stellen is middels een inventariserend booronderzoek. Vanwege de geringe breedte van de boorkern kan het echter soms lastig zijn een bodemverstoring vast te stellen die zich niet direct manifesteert als onnatuurlijke laagafwisseling. Om een goed beeld te krijgen van de bodemopbouw en eventuele verstoringen als gevolg van diepere grondbewerkingen is daarom voorgesteld een onderzoek uit te voeren waarbij bodemprofielputten worden gegraven. Met het graven van bodemprofielputten kan een groter bodemprofiel worden onderzocht. Dit heeft als voordeel dat nauwkeuriger kan worden bepaald wat de aard en omvang van de eventuele bodemverstoring is, zodat beter kan worden vastgesteld of, en zo ja in welk opzicht, dit consequenties heeft voor de archeologische verwachting op de betreffende locatie.(Nadeel van deze methode is dat het graven van profielputten destructiever is dan booronderzoek, waardoor de kans bestaat dat het onderzoek zelf juist leidt tot aantasting van archeologische resten.)
Op advies van Libau hebben de gemeenten Pekela en Veendam besloten in te stemmen met deze wijze van onderzoek. Naar aanleiding hiervan hebben enkele agrariërs in samenwerking met LTO Noord bij wijze van pilot een dergelijk bodemprofielputtenonderzoek uit laten voeren. Dit onderzoek is inmiddels afgerond en de resultaten zullen door Libau worden geanalyseerd en indien van toepassing worden verwerkt in een toekomstige actualisatie van de archeologische beleidskaarten.
Omdat deze methode van profielputten in de toekomst mogelijk vaker toegepast gaat worden en de huidige richtlijnen in de archeologie (KNA 4.0) hier niet in voorzien, hebben de gemeenten Veendam en Pekela aan Libau gevraagd te bepalen wat de uitgangspunten van een toekomstig profielputtenonderzoek zouden moeten zijn, aan welke eisen en randvoorwaarden het onderzoek en de verslaglegging moeten voldoen en hoe de uitkomsten moeten worden beoordeeld.
Dit document heeft specifiek betrekking op de agrarische gronden van de veenkoloniale gebieden in de gemeenten Veendam en Pekela waarvoor op de gemeentelijke archeologische beleidskaarten een hoge archeologische verwachting is aangegeven. De omschreven kaders kunnen niet één op één worden toegepast op andere regio’s en/of andere archeologische aanduidingen.
Bij het uitvoeren van bodemprofielonderzoek in het Groningse veenkoloniale gebied, het interpreteren van de resultaten en het trekken van conclusies ten aanzien van de archeologische verwachtingswaarde zijn de volgende uitgangspunten van belang:
De impact van eventuele bodemverstoring op archeologische resten is niet alleen afhankelijk van de mate van verstoring, maar ook van de aard van de archeologische resten. De archeologische resten die in dit gebied worden verwacht, betreffen vooral basiskampen en jacht-/extractiekampen uit het mesolithicum, hoewel oudere resten (laatpaleolithicum zoals Hamburgcultuur en Tjonger-/Federmessercultuur) niet kunnen worden uitgesloten (Jongere resten worden niet verwacht omdat het gebied vanaf het neolithicum tot aan de veenontginningen (17de/18de eeuw) vanwege veengroei ongeschikt was voor bewoning). Omdat (onverbrande) organische resten in de droge, kalkarme zandgronden al lang zijn vergaan, worden van deze kampementen alleen (bewerkt) vuursteen en eventuele grondsporen zoals haardkuilen teruggevonden.
Algemeen wordt aangenomen dat men in de steentijd een voorkeur had voor de droge, goed ontwaterde, hogere delen van het dekzandlandschap. Omdat de aanwezigheid van een podzolbodem wijst op dergelijke voor bewoning gunstige omstandigheden, is de archeologische verwachting voor steentijdresten in het veenkoloniale gebied gekoppeld aan het voorkomen van een podzolbodem. De diepte waarop daadwerkelijk intacte archeologische resten kunnen worden aangetroffen, varieert als gevolg van het microreliëf van het dekzand en de dikte van een eventuele afdekkende restveenlaag. In het algemeen geldt dat vuurstenen artefacten vooral worden aangetroffen in de A- en E-horizont van de podzolbodem, maar dat deze als gevolg van bioturbatie nog voor kunnen komen tot in de B-horizont. Grondsporen zoals haardkuilen kunnen dieper doorlopen, namelijk tot in de C-horizont.
Bij de veenontginningen in de 17de en 18de eeuw is een uitgebreid stelsel van kanalen, wijken en (dwars)sloten gegraven. Als gevolg van schaalvergroting in de landbouw zijn veel wijken en dwarssloten later weer gedempt. De aanwezigheid van gedempte wijken en sloten in de ondergrond betekent echter niet dat een perceel volledig verstoord is. Met name de dwarssloten hadden veelal een beperkte breedte en diepte, waardoor zeker geen sprake zal zijn van grootschalige aantasting van archeologische resten. Sterker nog, de voormalige wijken en sloten zelf kunnen, gezien hun ouderdom en betekenis voor de geschiedenis van de veenkoloniën, worden beschouwd als archeologisch spoor.
Vanwege de smalle sleuven met een ruime tussenafstand (variërend van 8 tot 20 meter), wordt drainage beschouwd als een zeer plaatselijke bodemverstoring. Eventuele schade aan (onverbrande) organische archeologische resten als gevolg van ontwatering is in dit gebied nauwelijks aan de orde. Gezien de bodemgesteldheid (droge, kalkarme zandgrond) zullen organische resten al lang geleden zijn vergaan. De aanwezigheid van drainage in een perceel heeft in dit gebied dan ook geen gevolgen voor de archeologische verwachting
De grootte van de percelen in het gebied varieert sterk, waardoor niet kan worden uitgegaan van een vast aantal profielputten per perceel. Bij verkennend archeologisch booronderzoek wordt veelal een dichtheid van 6 boringen per hectare gehanteerd. Omdat profielputten over het algemeen een beter beeld van de bodemopbouw en de aard van de verstoring geven dan boringen, wordt in principe uitgegaan van een dichtheid van 4 putten per hectare, met een minimum van 2 putten per perceel. Eventueel kan hiervan worden afgeweken middels een onderbouwd puttenplan, dat vooraf ter goedkeuring aan Libau wordt voorgelegd.
Voor de representativiteit van het onderzoek is de locatiekeuze voor de profielputten van wezenlijk belang. De keuzes die hierin worden gemaakt, moeten voldoende worden onderbouwd. Hierbij dient ten minste het volgende in acht te worden genomen:
De gemeente kan op basis van de resultaten van het onderzoek besluiten om de verwachtingswaarde op de archeologische beleidskaart voor een (deel van een) perceel te laten vervallen. Om vast te stellen of met het onderzoek afdoende is aangetoond dat geen (intacte) archeologische resten meer te verwachten zijn, zal Libau om advies worden gevraagd.
Het onderzoek heeft nadrukkelijk niet tot doel om archeologische resten op te sporen. Desondanks kan het zijn dat tijdens het onderzoek toch archeologische resten worden aangetroffen. In dat geval geldt krachtens de Erfgoedwet (artikel 5.10 en 5.11) een meldingsplicht. Vondsten dienen zo spoedig mogelijk te worden gemeld bij de betrokken gemeente en bij Libau. Deze laatste zal zorg dragen voor de wettelijke registratie en melding bij de minister.
Beleidskaart archeologie gemeente Pekela. In: Molema, J., M. de Jong & A. Mennens-van Zeist, 2012. Nota Archeologiebeleid Gemeente Pekela. Libau, Groningen.
Beleidskaart archeologie gemeente Pekela. In: Jong, M. de & N. van der Mei, 2016. Herziene Nota Archeologiebeleid Gemeente Pekela. Libau, Groningen.
Beleidskaart archeologie gemeente Veendam. In: Molema, J., M. Rooke & A. Mennens-van Zeist, 2008. Nota Archeologiebeleid Gemeente Veendam. Libau, Groningen.
Beleidskaart archeologie en cultuurhistorie gemeente Veendam. In: Molema, J., M. de Jong, A. Mennens-van Zeist & N. van der Mei, 2014. Beleidsnota Archeologie en Cultuurhistorie Gemeente Veendam. Libau, Groningen.
Breimer, J.N.W. & J.M. Brijker, 2017. Bodemverstoringsonderzoek door middel van 20 bodemprofielputten in Oude Pekela, gemeente Pekela (provincie Groningen). Leusden/Voorburg 2017
Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA 4.0), Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB)
Jong, M. de & N. van der Mei, 2016. Herziene Nota Archeologiebeleid Gemeente Pekela. Libau, Groningen.
Lascaris, M., 2014. Project: Verstoringen in Kaart. Analyse LTO-pilot “Mag het een onsje minder zijn”. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort.
Molema, J., M. de Jong, A. Mennens-van Zeist & N. van der Mei, 2014. Beleidsnota Archeologie en Cultuurhistorie Gemeente Veendam. Libau, Groningen
Molema, J., M. de Jong & A. Mennens-van Zeist, 2012. Nota Archeologiebeleid Gemeente Pekela. Libau, Groningen.
Molema, J., M. Rooke & A. Mennens-van Zeist, 2008. Nota Archeologiebeleid Gemeente Veendam. Libau, Groningen.
Volg de onderstaande link om het PDF document te downloaden.
Download ‘Erfgoed in Veendam, linten van Turf en Durf’, pdf, 2MB
Volg de onderstaande link om het PDF document te downloaden.
Download ‘Wijzigingsblad beleidskaart archeologie Veendam 2022’, pdf, 53kB
Volg de onderstaande link om het PDF document te downloaden.
Download ‘Raadsvoorstel en besluit nota archeologiebeleid en cultuurhistorie’, pdf, 2MB
Volg de onderstaande link om het PDF document te downloaden.
Download ‘Beleidskader bodemprofielputten Pekela Veendam’, pdf, 5MB
Volg ons